Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2019:3511

Rechtbank Amsterdam
15-05-2019
17-05-2019
AWB - 18 _ 6980
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

De verlening van een vergunning voor een drijvende zwemsteiger in de Nieuwe Meer kan volgens de rechtbank door de beugel, ondanks dat dit in strijd is met het bestemmingsplan.

Rechtspraak.nl
JNA 2019/44

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 18/6980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2019 in de zaak tussen

Meerzicht Amsterdam - Jachthaven, Scheepswerf en Rederij B.V., te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. D. Tanke),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. G.B. van Driel).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de gemeente Amsterdam (onderdeel Sport en Bos), vergunninghouder

(gemachtigde: mr. M. Paanakker).

Partijen worden hierna “Meerzicht”, “het college” en “Sport en Bos” genoemd.

Procesverloop

In het besluit van 17 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied namens het college na een uniforme openbare voorbereidingsprocedure aan Sport en Bos een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een drijvende steiger in de Nieuwe Meer in Amsterdam.

Meerzicht heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 11 april 2019. Namens Meerzicht is verschenen [naam 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is de gemachtigde van Sport en Bos verschenen, vergezeld door [naam 2] .

Overwegingen

Wat aan dit beroep vooraf ging

1. Het onderdeel Sport en Bos van de gemeente Amsterdam, dat het Amsterdamse Bos en de Nieuwe Meer in beheer heeft, heeft op 8 juni 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van een drijvende zwemsteiger in de Nieuwe Meer ter hoogte van het Boeierspad. Het ontwerpbesluit voor de omgevingsvergunning heeft vanaf 22 juni 2017 zes weken ter inzage gelegen. Meerzicht heeft – samen met enkele andere partijen - een zienswijze ingediend.

2. Het college is op 4 oktober 2018 met een nota van beantwoording ingegaan op de ingediende zienswijzen. Met het bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De vergunning is verleend voor bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft daarbij overwogen dat de aanvraag van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. De ruimtelijke onderbouwing is neergelegd in een rapportage van Buro SRO van 8 november 2017. Het college heeft het besluit daarnaast voorzien van een advies van Gasunie, een advies van het Hoogheemraadschap van Rijnland en een nautisch advies van Waternet.

Strijd met het bestemmingsplan

3. Het project ligt in het gebied waar de “Herziening van het bestemmingsplan Jachthavengebied en Amsterdamse Bos” (het bestemmingsplan) van kracht is. De bestemming ter plaatse is “Natuur” en “Water-1”. Verder is het project gelegen op gronden die zijn aangeduid als “leiding gas”.

4. Het college heeft aangenomen dat er sprake is van strijd met de bestemmingen “Water-1” en “leiding gas”. Volgens Meerzicht is er ook strijd met de bestemming “Natuur”, omdat de gronden door de vergunningverlening primair een recreatief karakter krijgen terwijl slechts recreatief medegebruik is toegestaan. De rechtbank volgt dit standpunt van Meerzicht niet. De steiger zal alleen in de zomermaanden gebruikt worden voor waterrecreatie en draagt bij aan de beleving van de natuur. Er is daarom geen sprake van primair recreatief gebruik.

Het beoordelingskader

5. Het college kan met vergunningverlening van een bestemmingsplan afwijken wanneer de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Bij de beslissing om al dan niet mee te werken aan het afwijken van het bestemmingsplan komt het college beleidsruimte toe. Dat betekent dat de rechtbank alleen beoordeelt of het college het besluit voldoende heeft gemotiveerd en de omgevingsvergunning ‘in redelijkheid’ heeft kunnen verlenen.

Bespreking van de beroepsgronden

6. Meerzicht stelt dat door de komst van de steiger de overlast zal toenemen en dat de recreanten de parkeerplaatsen zullen gebruiken die bedoeld zijn voor de bezoekers van de jachthavens. Daarnaast stelt Meerzicht dat het vanwege de ligging van de steiger voor boten onaantrekkelijker zal worden om in de jachthaven aan te leggen. Volgens Meerzicht heeft het college onvoldoende onderzocht wat de ruimtelijke effecten zijn van het toekomstige gebruik van de steiger.

7. De rechtbank stelt vast dat uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat aanleg van de zwemsteiger in overeenstemming is met het gemeentelijk ruimtelijk beleid. De aanleg sluit aan bij de ontwikkelingsrichtingen zoals neergelegd in de ‘Structuurvisie Amsterdam 2040’. Deze is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en intensiever gebruik van groen en water. Daarnaast sluit het aan bij het Bosplan 2012-2016 waarin het gebied is aangewezen als een gebied waar recreatieve initiatieven gewenst zijn. Ook sluit het aan bij de recreatieve ambities van de gemeente om het gebruik van water en oevers te stimuleren, zoals neergelegd in de Watervisie Amsterdam 2040.

8. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt daarnaast dat de planlocatie verder dan de richtafstand van 50 meter van de jachthavens ligt en dat daardoor niet verwacht wordt dat beide activiteiten een belemmering van elkaar zullen ondervinden. Het is de rechtbank niet gebleken dat de aanleg van de zwemsteiger een dusdanig aanzuigende werking zal hebben dat er nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de ruimtelijke effecten wat betreft overlast en parkeren. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de steiger in een parkachtige omgeving komt die niet met de auto bereikbaar is. Er zijn op de locatie geen parkeerplaatsen. Aan de randen van het Amsterdamse Bos zijn openbare parkeerterreinen waar bezoekers kunnen parkeren. Meerzicht vermoedt dat tijdens het zwemseizoen de parkeerbehoefte op de openbare parkeerterreinen door de aanleg van de steiger groter wordt, maar heeft verder niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat de bestaande terreinen voor de opvang daarvan onvoldoende capaciteit bieden. Voor het overige kan het bestaande netwerk van fiets- en wandelpaden de extra verkeersgeneratie van fietsers en voetgangers opvangen. Verder is in de nota van beantwoording door het college aangegeven dat het Amsterdamse Bos eventuele overlast zal handhaven. De rechtbank acht het bestreden besluit hiermee op deze punten voldoende gemotiveerd. Ter zitting is door de gemachtigde van Sport en Bos bovendien aangegeven dat inmiddels ook gesproken is met Meerzicht over de overlast die eerder is ervaren. Aan Meerzicht is aangegeven dat ter bestrijding van overlast 24 uur per dag contact kan worden opgenomen met de boswachters van Sport en Bos.

9. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat de steiger vanwege de ligging van de gasleiding niet anders gepositioneerd kan worden. Dit is ook tijdens de voorbereidingsprocedure besproken met de indieners van zienswijzen. Uit het dossier blijkt verder dat Waternet heeft aangegeven dat de ligging van de steiger geen problemen oplevert voor het nautisch verkeer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee voldoende gemotiveerd dat de ligging van de steiger niet onredelijk is gelet op de belangen van Meerzicht. Voor zover Meerzicht op de zitting heeft aangegeven dat de steiger in de buurt komt van de plek komt waar de boten van de zeilschool varen, geldt dat Meerzicht alleen kan opkomen voor het belang van Meerzicht en niet voor het belang van de zeilschool.

10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd en de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.