RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/650212-18
Datum uitspraak: 21 mei 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen
Het onder 2 meest subsidiair ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
meerdere (nog onbekende) medeverdachten, op 10 april 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door de verdachten voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en beroofd te houden, door
- die [slachtoffer] van achter vast te pakken en in de richting van het voertuig te duwen en door de armen om [slachtoffer] heen te slaan en diens armen vast te klemmen en hun hand voor de mond van die [slachtoffer] te houden,
- die [slachtoffer] tegen zijn wil richting het voertuig te bewegen,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op 10 april 2018 te Amsterdam, opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door de medeverdachten te vervoeren en op de wacht te staan.
Het onder 3 ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op 10 april 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, voorhanden heeft gehad:
( a) een revolver (merk: SAFARI, Model: RF-441) als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1° Wet Wapens en Munitie, en
(b) zes patronen (kaliber: 4 mm Flobert) als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
7 Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 2 meer subsidiair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 400 (vierhonderd) dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 143 (honderddrieënveertig) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met bijzondere voorwaarden betreffende reclasseringstoezicht die ook aan verdachte zijn opgelegd in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten: medeplichtigheid aan een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en verboden bezit van een vuurwapen en munitie. Hoewel het uiteindelijk niet is gelukt om het slachtoffer voor langere tijd van zijn vrijheid te beroven, moeten de gebeurtenissen grote angsten bij het slachtoffer teweeg hebben gebracht. Bovendien is daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij behulpzaam is geweest bij het plegen van dit feit, terwijl hij wist dat er mogelijk geweld zou worden gebruikt. Dat geldt temeer nu er ook een vuurwapen en munitie aanwezig waren en de mogelijkheid dus ook zeker aanwezig was dat dit wapen gebruikt zou worden. Gelet op de ernst van deze feiten zou in beginsel een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte moeten worden opgelegd.
Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf behoort te worden opgelegd dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank berekent deze tijd op 259 dagen en overweegt op dit punt dat verdachte zelf geen geweld heeft gebruikt bij de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte geen veroordeling voor vergelijkbare feiten op zijn Justitiële Documentatie heeft, en na zijn aanhouding tot op zekere hoogte heeft meegewerkt met het onderzoek en verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Dat verdachte daarbij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven uit angst voor represailles rekent de rechtbank verdachte niet in negatieve zin aan. Alles overziend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie dan ook redelijk. De rechtbank zal daarbij ook, zoals gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de raadsman van verdachte, de bijzondere voorwaarden betreffende reclasseringstoezicht – die nu al gelden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte – opleggen (met uitzondering van bijzondere voorwaarde 12), aangezien verdachte gebaat lijkt bij ondersteuning om te voorkomen dat hij terugvalt in strafbaar gedrag. Bijzondere voorwaarde 12 houdt in dat verdachte moet meewerken aan het opstellen van een persoonlijkheidsonderzoek van het NIFP. Die voorwaarde was opgelegd in de aanloop naar de zitting van 7 mei 2019 en kan nu komen te vervallen.
9 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 meest subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder
2 meest subsidiair
bewezen verklaarde:
Medeplichtigheid aan het medeplegen van poging opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Ten aanzien van het onder
3
bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 400 (vierhonderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 141 (honderdéénenveertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
-
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
-
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
-
zich meldt bij de reclassering Nederland, gevestigd aan de [adres 1] , en zich houdt aan de aanwijzingen door de reclassering gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
-
meewerkt aan een behandeling bij De Waag, of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
-
meewerkt aan een training gericht op cognitieve vaardigheden, indien de reclassering dit nodig acht;
-
meewerkt aan het vinden en behouden van een structurele dagbesteding in de vorm van werk of opleiding. Veroordeelde stelt zich daarbij controleerbaar op;
-
meewerkt aan het geven van inzicht in zijn financiële situatie en het oplossen van zijn schuldenproblematiek, indien de reclassering dit nodig acht;
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 mei 2019.