Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2019:3904

Rechtbank Amsterdam
05-06-2019
07-06-2019
C/13/652259 / HA ZA 18-794
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Een assurantiekantoor hoeft de resterende brandschade (circa 257.000 euro) van een metaalrecyclingbedrijf niet te betalen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/652259 / HA ZA 18-794

Vonnis van 5 juni 2019

in de zaak van

1 [eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [eiseres 2],

wonende te [woonplaats] ,

3. vennootschap onder firma

[eiser 3] ,

gevestigd te [plaats] ,

eisers,

advocaat mr. K.Chr. Spee te Amsterdam,

tegen

1. vennootschap onder firma

[gedaagde 1] ,

gevestigd te [plaats] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 2] ,

gevestigd te [plaats] ,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 3] ,

gevestigd te [plaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. M.F. Benningen te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden. Eisers zullen afzonderlijk de heer [eisers] , [eiseres 2] en [eiser 3] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaardingen van 24 en 25 juli 2018, met producties,

  • -

    de conclusie van antwoord van 31 oktober 2018, met producties,

  • -

    het tussenvonnis van 20 februari 2019, waarbij een comparitie van partijen is gelast,

  • -

    het proces-verbaal van comparitie van 25 april 2019, met de daarin genoemde stukken.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser 3] maakt haar onderneming van de groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrrometalen.

2.2.

De heer [eisers] en [eiseres 2] zijn enig vennoten van [eiser 3] .

2.3.

[eiser 3] heeft in eigendom het bedrijfspand gelegen aan de [adres] (hierna: het bedrijfspand).

2.4.

[gedaagde 1] opereerde als een assurantietussenpersoon die zich onder meer bezighield met advisering en bemiddeling op het gebied van schadeverzekeringen. Inmiddels is [gedaagde 1] niet meer operationeel. De portefeuille van [gedaagde 1] is overgenomen door [verzekeraar] . Enig vennoten van [gedaagde 1] zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

2.5.

Bij de stukken bevindt zich een polisoverzicht van [assurantiekantoor] , met een overzicht van alle verzekeringen die [eiser 3] had lopen via [assurantiekantoor] . Dat overzicht hebben partijen met elkaar besproken. Vermeld wordt onder meer een verzekering van het bedrijfsgebouw bij Reaal Schadeverzekeringen NV. Het verzekerd bedrag is € 200.000,00. Daarnaast vermeldt het overzicht een verzekering van de inventaris/goederen bij [assuradeuren] . Het verzekerd bedrag is € 182.896,00. Dit bedrag is met pen doorgekruist en daarachter staat handgeschreven € 50.000,00.

2.6.

Op het aanvraagformulier van SAA Verzekeringen voor de aansprakelijkheidsverzekering die door de heer [eisers] is ondertekend op 2 januari 2017 is onder “omzet afgelopen jaar” “± 6.000.000” ingevuld en onder “verwacht omzet komende jaar” “± 7.000.000” ingevuld.

2.7.

Op het niet gedateerde aanvraagformulier van Delta Lloyd voor de brandverzekering staat bij opstal als waarderingsgrondslag herbouwwaarde aangekruist en is als verzekerd bedrag een bedrag van € 200.000,00 ingevuld. Bij de inventaris is als waarderingsgrondslag de nieuwwaarde aangekruist en is als verzekerd bedrag een bedrag van € 50.000,00 ingevuld.

2.8.

De polis van [eisers] bij SAA Verzekeringen vermeldt, onder meer, het volgende:

“(…) AANHANGSEL Brandverzekering [nummer]

Verzekeringnemer [eiser 3] (…)

Ingangsdatum 1 januari 2017

Wijzigingsdatum 1 januari 2017 (…)

Verzekerde risico

Sub Verzekerde som a € 200.000 Op de gebouwen staande en gelegen aan

de [adres]

b € 50.000 Op de inventaris/goederen aanwezig in de gebouwen als genoemd onder sub a.

€ 250.000 Totaal (…)

Dekking en premie

Premie € 1.875,00 per jaar, excl. kosten en ass.belasting (…)”.

2.9.

Op 17 februari 2017 heeft de heer [eisers] een pand gekocht aan de [adres] dat is gelegen naast het pand op [adres] .

2.10.

Op 1 maart 2017 heeft brand gewoed in het bedrijfspand.

2.11.

In een akte van taxatie ter vaststelling van de schade aan de inventaris/goederen, ondertekend door experts van de verzekeraar van [eisers] (Cunningham Lindsey) en van [eisers] zelf (Krantz & Polak Resolve), is het volgende opgenomen, voor zover van belang:

“(…) Cunningham Lindsey Nederland bv, optredend als expert voor verzekeraars en

Krantz & Polak Resolve, optredend als expert voor verzekerde [eiser 3]

hiertoe benoemd bij akte d.d. 2 maart 2017 ter vaststelling van de schade, die op 1 maart 2017 ten gevolge van brand is ontstaan aan de verzekerde zaken, zijnde inventaris/goederen op het adres [adres] , (…) verzekerde som EUR 50.000,00,

verklaren de volgende bedragen te hebben vastgesteld:

inventaris/goederen ter finale kwijting EUR 27.250,00

Herstelkosten poliepgrijper EUR 5.035,00

Totaal, exclusief btw EUR 32.285,00

(…)”.

2.12.

In een akte van taxatie ter vaststelling van de schade aan de opstal, ondertekend door experts van de verzekeraar van [eisers] (Cunningham Lindsey) en van [eisers] zelf (Krantz & Polak Resolve), is de schade vastgesteld op € 264.850,00 (inclusief de weegbrug) op basis van de herbouwwaarde.

2.13.

De opstalverzekeraar van [eisers] heeft Gorpa de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de oorzaak van de brand. Bij rapport van 8 mei 2017 heeft Gorpa gerapporteerd dat met zekerheid kan worden vastgesteld dat de brand is ontstaan door een derde, Jolo Bouw B.V., die werkzaamheden verrichtte op het terrein van [eisers] met een slijptol. Jolo Bouw B.V. is kort na de brand failliet gegaan.

2.14.

In het eindrapport voor de definitieve vaststelling van de schade van 20 juli 2017 van Cunningham Lindsey staat het volgende, voor zover van belang, vermeld:

“(…) Eindrapport (…)

Bruto schadebedrag

reeds vastgesteld : EUR 321.168,00 exclusief btw (opstal herbouwwaarde)

Bruto schadebedrag

thans vastgesteld : EUR 32.285,00 exclusief btw (inventaris/goederen) (…)

Voorgaande berichtgeving : voorlopig rapport van 6 maart 2017

tweede voorlopig rapport van 2 mei 2017

brief van 1 juni 2017 (…)”

Tevens staat op pagina 5 het volgende:

2.15.

De heer [naam 1] van Cunningham Lindsey, die is ingeschakeld door de verzekeraar van [eisers] , heeft per e-mail van 22 oktober 2017 aan de heer [naam 2] van SAA Verzekeringen bericht over zijn bezoek aan [eisers] op 14 september 2017. Hij heeft een herbouwcontrole uitgevoerd bij [eisers] , en het volgende vastgesteld, voor zover van belang:

“(…)

  • -

    Op het schadeadres [adres] en [adres] vonden op dat moment geen herbouwactiviteiten plaats;

  • -

    Op het adres [adres] (belendend aan het schadeadres) werd een bedrijfsgebouw verbouwd er werd daar onder andere een inpandig kantoor gerealiseerd;

  • -

    Ten aanzien van dat belendende gebouw heeft verzekerde een koopovereenkomst gesloten (zie bijlage) op 20 februari 2017; volgens die koopovereenkomst zou het pand aan verzekerde geleverd worden op 1 juli 2017;

  • -

    Navraag bij het kadaster leerde dat het pand op 11 oktober 2017 nog niet aan verzekerde geleverd is. Het juridisch eigendom van het belendende gebouw is derhalve nog niet in eigendom bij verzekerde.

  • -

    Ten aanzien van de verbouwing van het belendende gebouw ontvingen wij een tweetal facturen. Het totaal aan verzekerde in rekening gebrachte kosten bedraagt EUR 108.648 + EUR 81.486 = EUR 190.134 exclusief btw. (…)”.

2.16.

Bij e-mail van 26 april 2018 heeft de heer [naam 2] , van SAA Verzekeringen, het volgende, voor zover thans van belang, gemeld aan de heer [expert] , de schade-expert van [eisers] :

“(…) [naam 1] stelde mij in het bezit van bijgevoegd overzicht (afgestemd met verzekerde en BKV) waaruit u kunt afleiden dat de totale herbouwinvestering € 205.045,00 bedraagt, waarvan inmiddels € 145.550,00 is uitgegeven. Zodra de uit te voeren werkzaamheden zijn afgerond kunnen wij de eindbalans opmaken. In praktijk betekent dat dit het navolgende:

200000/294194 × € 205.045,00 ofwel € 139.394,41. Op dit bedrag dient de eerdere uitkering ad € 133.085,00 in mindering te worden gebracht, waardoor de slotuitkering € 6.309,41 zal bedragen. In dit stadium is er evenwel nog geen reden om deze betaling te verrichten (…)”.

2.17.

Bij brief van 7 juni 2018 heeft de gemachtigde van [eisers] [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld.

2.18.

Bij e-mail van 9 juli 2018 heeft de heer [naam 2] , van SAA Verzekeringen, het volgende, voor zover van belang, geschreven aan de gemachtigde van [eisers] :

“(…) De in de brief van Hammerstein Advocaten [gemachtigde [eisers] , Rb] genoemde schadeomvang van EUR 518.520,00 bevat aspecten die niet op onderhavige polis zijn verzekerd, daarnaast kan verzekerde de BTW geheel dan wel gedeeltelijk verrekenen.

Onderstaand een overzicht van de vastgestelde en tot op heden uitgekeerde schade:

  • -

    De totale opstalschade op basis van herbouwwaarde door Cunningham Lindsey [experts van de verzekeraar van [eisers] , Rb] vastgesteld op EUR 264.850,00

  • -

    De totale opstalschade op basis van verkoopwaarde werd door Cunningham Lindsey vastgesteld op EUR 133.085,00

Met betrekking tot de opstalschade werd door ons vergoed: bruto EUR 133.085,00

  • -

    De bijkomende kosten in geval van herbouw werden door Cunningham Lindsey vastgesteld op EUR 34.075,00 voor opruimingskosten, EUR 6.050,00 voor extra kosten op last van de overheid en EUR 16.193,00 voor huurderving

  • -

    De extra kosten op last van de overheid ad. EUR 6.050,00 zijn tot op heden niet door verzekerde gemaakt c.q. aangetoond

Met betrekking tot de bijkomende kosten werd door ons vergoed: netto EUR 50.268,00 (EUR 34.075,00 voor opruimingskosten en EUR 16.193,00 voor huurdervering)

 De totale inventaris-/goederenschade werd door Cunningham Lindsey ter finale kwijting vastgesteld op EUR 32.285,00

Met betrekking tot de inventaris-/goederenschade werd door ons vergoed: netto EUR 32.28500 (ter finale kwijting)

Omdat de tot op heden gedane uitkering met betrekking tot de opstalschade is gebaseerd op de verkoopwaarde, is de onderverzekeringsbreuk hierop niet toegepast. De stelling in de brief van Hammerstein Advocaten dat deze breuk opnieuw wordt toegepast is derhalve onjuist. Op de eindafrekening - die in principe zal plaatsvinden nadat verzekerde de geplande herinvesteringen heeft laten uitvoeren en deze voldoende heeft aangetoond aan de expert van Cunningham Lindsey - zullen wij uiteraard wel de onderverzekeringsbreuk toepassen.

Ten aanzien van de (nog niet afgeronde) herbouwcontrole - die plaatsvindt voorafgaand aan de definitieve afwikkeling van de (opstal)schade - heeft verzekerde tot op heden aangetoond EUR 145.550,00 te hebben geherinvesteerd (out of pocket). Het totaal van de herinvesteringen met betrekking tot de opstallen, die conform de polisvoorwaarden voor vergoeding in aanmerking komen, is vastgesteld op EUR 205.045,00. Dit bedrag komt in de plaats van de bovengenoemde opstalschade op basis van herbouwwaarde ad. EUR 264.850,00, omdat de daadwerkelijke (deels nog uit te voeren) herinvesteringen “slechts” EUR 205.045,00 bedragen. Reden hiervoor is de keuze om e.e.a. niet in de oorspronkelijke staat te herstellen.

In principe dient verzekerde aan te tonen ook te hebben geherinvesteerd in de “nog uit te voeren” posten (factuur BKV ad. 28.965,00, definitieve schaftruimte ad. EUR 27.545,00 en camera’s ad. EUR 2.985,00), waarna wij zullen overgaan tot een aanvullende uitkering ad. EUR. 6.309,41 zoals genoemd in jouw e-mail van 26 april jl. aan de heer [expert] . Hiermee is de schade dan volledig afgewikkeld.

Het bovenstaande is gebaseerd op de gegevens die tot op heden aan ons zijn verstrekt. De expert van Cunningham Lindsey en wij zijn al geruime tijd in afwachting van nadere gegevens over de gedane herinvesteringen. Gezien de geringe omvang van de aanvullende uitkering zijn wij bereid deze uitkering ad. EUR. 6.309,41 ter finale kwijting te doen, zonder verdere bewijzen van herinvestering zijdens verzekerde. (…)”.

3 Het geschil

3.1.

[eisers] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 528.411,24 aan [eisers] , vermeerderd met de wettelijke rente en kosten.

3.2.

[eisers] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Tussen [eisers] en [gedaagde 1] is een overeenkomst van opdracht zoals bedoeld in artikel 7:400 BW tot stand gekomen. [eisers] heeft ten behoeve van haar opstal en haar inventaris een brandverzekering afgesloten bij SAA Verzekeringen, daarbij heeft [gedaagde 1] als assurantietussenpersoon opgetreden en is de verzekerde som van de inventaris teruggeschroefd van € 182.896,00 naar € 50.000,00. [gedaagde 1] heeft de op haar als assurantietussenpersoon rustende zorgplicht geschonden door een te lage verzekerde som voor de opstal en inventaris te adviseren bij het afsluiten van deze verzekering. Nu [gedaagde 1] bekend was met de omzetcijfers van [eisers] van tussen de € 6.000.000,00 en € 7.000.000,00, hetgeen een stijging was ten opzichte van de omzetcijfers ten tijde van de aanvraag van de vorige brandverzekering, te weten tussen de € 375.000,00 en € 750.000,00, had zij moeten concluderen dat de in het bedrijfspand aanwezige inventaris een veel hogere waarde vertegenwoordigde dan € 50.000,00. De enkele (visuele) opname van de inventaris en de opstal door [gedaagde 2] in juli 2016 was onvoldoende. [gedaagde 1] had gedegen onderzoek moeten doen en hogere verzekerde sommen moeten adviseren, hetgeen zij heeft nagelaten. Als gevolg hiervan heeft [eisers] na de brand op 1 maart 2017 een groot deel van haar schade niet uitgekeerd gekregen. De schade van [eisers] is € 785.062,24, terwijl haar verzekeraar maar € 256.651,00 heeft uitgekeerd. Er is sprake van onderverzekering. [gedaagde 1] is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht en dient de als gevolg daarvan geleden schade door [eisers] ad € 528.411,24 te vergoeden.

3.3.

[gedaagde 1] voert verweer. Allereerst betwist [gedaagde 1] dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. De reikwijde van de op [gedaagde 1] rustende zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en met name de aard en de inhoud van de opdracht. Van belang is in dit verband dat [eisers] zich in juli 2016 heeft gewend tot [gedaagde 1] met het verzoek haar bestaande verzekeringsportefeuille te bekijken, waarvoor een andere assurantietussenpersoon, zijnde [assurantiekantoor] , de advisering al had gedaan. De primaire zorgplicht van de verzekeringen lag dan ook bij [assurantiekantoor] en niet bij [gedaagde 1] . [eisers] was ontevreden over deze assurantietussenpersoon, omdat [eisers] vond dat teveel premie werd betaald. De opdracht die [eisers] aan [gedaagde 1] heeft gegeven in juli 2016 behelsde enkel een wijziging van de assurantietussenpersoon voor wat betreft de door bemiddeling van [assurantiekantoor] al gesloten verzekeringsovereenkomsten, met het verzoek om minder premie te gaan betalen. Daar heeft [gedaagde 1] voor gezorgd. [gedaagde 1] heeft de verzekerde objecten niet geherwaardeerd, dat was immers niet de opdracht, hetgeen overigens door een taxateur gedaan moest worden. De reeds lopende verzekeringen zijn door partijen besproken en de verzekerde bedragen voor de opstal en inventaris kwamen [gedaagde 1] redelijk voor en dat mocht ook, omdat deze niet lang daarvoor vastgesteld waren. De heer [eisers] liet [gedaagde 1] bovendien weten dat de verzekerde bedragen klopten en dat hij deze niet wilde verhogen. Voorts voert [gedaagde 1] aan dat het causaal verband ontbreekt tussen de gestelde zorgplichtschending en de gestelde schade en heeft [eisers] niet aangetoond dat sprake is van schade.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De rechtbank stelt het volgende voorop.

4.2.

Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is de taak van een assurantietussenpersoon om te waken voor de belangen van de verzekeringnemer en de verzekeringnemer in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen. Het antwoord op de vraag of en in welke mate een assurantietussenpersoon behoort te informeren over en te waarschuwen voor een bepaald risico, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

4.3.

Indien er sprake is van een zorgplichtschending door de assurantietussenpersoon, is deze aansprakelijk voor de als gevolg van dit tekortschieten geleden schade door de verzekeringnemer. Voor de bepaling van de schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie waarin de zorgplicht is geschonden en de hypothetische situatie waarin die schending achterwege zou zijn gebleven.

4.4.

De vordering tot schadevergoeding van [eisers] kan gesplitst worden in schade aan de opstal en schade aan de inventaris. [eisers] stelt ten aanzien van beide onderdelen dat de geleden schade maar gedeeltelijk is vergoed.

4.5.

Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de gestelde schade aan de inventaris strandt op het volgende. Niet is gebleken dat er sprake is van onderverzekering van de inventaris en dus dat [eisers] schade heeft geleden omdat de verzekeraar enkel € 32.285,00 heeft uitgekeerd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Het is aan [eisers] om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat sprake is van onderverzekering van de inventaris, in die zin dat de inventaris meer waard was dan de verzekerde som van € 50.000,00 en dat zij daarom schade heeft geleden. [eisers] heeft in dit verband enkel een eigen kostenoverzicht en een stapel facturen in het geding gebracht, waaruit blijkt dat na de brand uitgaven zijn gedaan voor meer dan € 50.000,00. Dat is in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] onvoldoende. [gedaagde 1] heeft immers gewezen op de akte van taxatie ter vaststelling van de schade aan de inventaris/goederen (zie 2.11) die is opgemaakt door de experts van beide partijen, waaronder dus ook de expert van [eisers] . In deze akte verklaren beide experts “ter finale kwijting” te hebben vastgesteld dat de schade als gevolg van de brand aan de inventaris € 32.285,00 bedraagt, welke vervolgens in het geheel is vergoed door de verzekeraar. [eisers] heeft geen, althans onvoldoende toelichting gegeven waarom deze akte onjuist zou zijn, hetgeen wel op haar weg had gelegen nu deze akte door haar eigen expert is ondertekend. De enkele verklaring dat de schade ondanks deze akte veel hoger was en dat dit bedrag is opgenomen in de akte om te voorkomen dat vanwege (mogelijke) onderverzekeringsbreuk veel minder werd uitgekeerd door de verzekeraar, is daartoe onvoldoende.

4.6.

Daarmee komt de rechtbank toe aan het deel van de vordering dat ziet op de geleden schade als gevolg van de opstal die voor een te lage waarde verzekerd zou zijn. [eisers] stelt dat de opstal meer waard was dan de verzekerde som van € 200.000,00. [gedaagde 1] betwist dit en voert bovendien aan dat [eisers] niet heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden, aangezien er door de verzekeraar al meer is uitgekeerd dan de verkoopwaarde, terwijl [eisers] niet aan het herbouwen is.

4.7.

De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de verzekerde som van de opstal in de polis bij SAA Verzekering € 200.000,00 bedraagt. Uit het eindrapport van Cunningham Lindsey van 20 juli 2017 (zie 2.14) blijkt dat de opstalschade op basis van herbouwwaarde € 264.850,00 bedraagt, en inclusief bijkomende kosten € 321.168,00. De opstalschade op basis van de verkoopwaarde bedraagt € 133.085,00, en inclusief bijkomende kosten € 172.558,00. Dit betekent dat uitsluitend bij uitkering op basis van herbouwwaarde sprake is van onderverzekering. Tussen partijen staat ook vast dat door [eisers] niet wordt herbouwd: [eisers] heeft ter comparitie erkend dat het bedrijf op het naastgelegen perceel is opgebouwd. [eisers] stelt weliswaar dat dit het gevolg is van de onderverzekering (herbouw kon zij daarom niet financieren), maar de rechtbank passeert deze stelling. Ter comparitie heeft [gedaagde 1] immers aangevoerd dat de heer [eisers] , bij de bespreking van het verzekeringspakket van [eisers] , het niet nodig achtte om een brandbedrijfsschadeverzekering af te sluiten. [eisers] zou daarbij als rede hebben gegeven dat hij meteen kon doordraaien met zijn bedrijf op het naastgelegen terrein/pand van zijn buurman dat hij ging kopen. Dit gesprek vond plaats op de dag dat [gedaagde 2] (namens [gedaagde 1] ) het terrein van [eisers] bezocht. [eisers] heeft deze gang van zaken niet betwist. Daarmee staat tussen partijen vast dat [eisers] niet van plan was om te gaan herbouwen zodat [eisers] ook bij een hogere herbouwaarde in de polis geen hogere uitkering zou hebben ontvangen. Daarmee heeft [eisers] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden.

4.8.

De slotsom is aldus dat het door [eisers] gevorderde wordt afgewezen.

4.9.

[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:

- griffierecht € 3.946,00

- salaris advocaat € 6.198,00 (2,0 punt × tarief € 3.099,00)

Totaal € 10.144,00

4.10.

[eisers] zal tevens worden veroordeeld in de nakosten op de hierna te vermelden wijze. Ook de gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vordering af,

5.2.

veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 10.144,00,

5.3.

veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na 14 dagen na aanschrijving tot aan de voldoening,

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2019.1

1 type: PP coll:

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.