RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2019 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,
(gemachtigde: mr. M.J. Faro),
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. H.D. Hosper).
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker opgedragen twee warmtepompen te verwijderen op straffe van een dwangsom van maximaal € 10.000,-.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2019. Verzoeker is daar verschenen met zijn gemachtigde en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aanleiding voor het besluit.
2. Verzoeker is eigenaar van het pand op de [adres] (het pand). Hij heeft daar twee warmtepompen geplaatst aan de achtergevel ter hoogte van de eerste- en zolderverdieping. Voor de warmtepompen heeft verzoeker geen omgevingsvergunning gevraagd. Zoals verzoeker op de zitting heeft toegelicht gaat het hier om een luchtgebonden warmtepomp (een zogenoemde WTW-installatie) die 100% gasloos is. Er is hier geen sprake van een bodemenergiesysteem
3. Naar aanleiding van een klacht (over geluidshinder) heeft een bouwinspecteur op
31 januari 2019 een bezoek aan het pand gebracht. Naar aanleiding van dat bezoek heeft verweerder op 16 april 2019 een vooraankondiging tot handhaven verstuurd aan verzoeker. Daarin staat dat verzoeker handhavend optreden kan voorkomen door binnen vier weken de warmtepompen te verwijderen en verwijderd te houden. Hierop heeft verzoeker een zienswijze ingediend.
4. Verzoeker, bijgestaan door de heer [naam] , heeft op de zitting uiteengezet dat hij niet over één nacht ijs is gegaan. Doel was de woning op de [adres] klimaatneutraal te maken. Daarvoor is een groot aantal voorzieningen getroffen, waarvan de WTW-installaties slechts een onderdeel vormen. De gebruikte technieken zijn mogelijk ook voor herhaling vatbaar. Daarin heeft verweerder echter geen enkele interesse getoond, dat terwijl in het coalitieakkoord voor de stad Amsterdam juist het belang is onderstreept van het bevorderen van de duurzaamheid.
5. Verweerder heeft na beoordeling van de zienswijze in het besluit het volgende overwogen. De warmtepompen zijn geplaatst zonder een vergunning. Dat is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo1. Het plaatsen van de warmte pompen is ook in strijd met het bestemmingsplan2 ter plaatse. De warmtepompen liggen op de bestemming Tuinen en niet op gemengd zoals verzoeker beweert.
Verder is verweerder van mening dat de warmtepompen niet vergunningvrij zijn. Artikel 3 van de bijlage II van het Bor3 is niet van toepassing. Dit artikel geeft alleen aan wat mogelijk vergunning vrij is voor de activiteit bouwen. Dit artikel gaat niet over het gebruik van gronden. Verweerder meent dat duurzame maatregelen niet vergunningvrij zijn omdat ze duurzaam zijn. Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat legalisering niet aan de orde is omdat er ook geen aanvraag daarvoor is gedaan. Verder is verweerder van oordeel dat de warmtepompen ook inpandig geplaatst kunnen worden. Verweerder heeft daarom verzoeker opgedragen de warmtepompen binnen zes weken te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 10.000,-.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6.1
Op de zitting is met partijen besproken dat er op diverse internetfora (waaronder ook juridische) discussie is over de vraag of voor een warmtepomp een vergunning moet worden gevraagd of niet. Geconstateerd is verder dat bestemmingsplannen vaak nog niet zijn toegesneden op het plaatsen van warmtepompen. Soms biedt artikel 2 en artikel 3 van de bijlage II van het Bor uitkomst bij kleine (met qua grootte met een airco te vergelijken) warmtepompen. Of en in hoeverre sprake is van concrete voornemens tot nadere regelgeving is niet gebleken. Al met al is er nog geen vast omlijnd alomvattend kader voor de vraag in welke omstandigheden een warmtepomp wel of niet kan worden geplaatst. Evenmin is gebleken of het hier primair gaat om planologisch in te kaderen zaken of om kwesties die vallen onder de Wet milieubeheer
6.2
Verweerder handelt hier van uit het bestaande planologische kader van de Wabo. Er is geen reden om thans aan te nemen dat verweerder dat kader niet zou mogen hanteren. De voorzieningenrechter heeft partijen in dat kader de uitspraak van de Raad van State van 30 december 20154 voorgehouden. De parallel met die zaak bestaat er ook in dat verweerder ook hier inpandige plaatsing van de pompen als alternatief aanvoert.
Volgens verzoeker levert inpandige plaatsing voor dit type warmtepomp echter rendementsverlies op. Bovendien heeft hij het pand met het zogenoemde box-in-box systeem gerenoveerd. Inpassing van de warmtepompen zou de energievoordelen van dat systeem dan weer teniet doen. Inpandige plaatsing is dan geen reëel alternatief, aldus verzoeker. Verweerder heeft daarnaar echter geen onderzoek gedaan. Ook heeft verzoeker toegezegd dat als geluidsoverlast de reden voor de klacht is geweest (waar hij overigens niet van op de hoogte was), hij bereid en in staat is om het geluid te reduceren, om zo aan de klager tegemoet te komen. Ook dat is echter in verweerders onderzoek niet aan de orde gekomen.
6.3
Waar sprak is van een ambtshalve genomen belastend besluit gaat het hier om zaken die door verweerder onderzocht zouden moeten worden. Omdat dit nog niet is gebeurd, is er aanleiding verweerders besluit te schorsen.
Onderdeel van de besluitvorming tot al dan niet handhaven is ook de vraag naar de mogelijkheden van legalisatie. Op dit moment ligt er geen aanvraag, maar verweerder heeft verzoeker dat ook niet gevraagd. Bij een beoordeling van het zicht op legalisatie kan een dergelijke aanvraag ook praktisch behulpzaam zijn, evenals het verstrekken van verdere informatie door de betrokkene. Dat betrokkene daartoe niet genegen zou zijn, is niet gebleken. Veeleer is sprake van een situatie waarin de betrokkene, verzoeker, juist informatie tracht aan te bieden aan het bevoegd gezag. Die informatie kan in bezwaar alsnog op tafel komen, al dan niet gecombineerd met een hernieuwd bezoek ter plekke van een medewerker van verweerders buitendienst, een optie die op zitting ook is besproken. Verweerder kan daarna zo volledig mogelijk geïnformeerd een beslissing nemen op het bezwaar.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker vergoeden.
Beslissing
- wijst het verzoek toe;
- -
schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoeker te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: