2 Tenlasteleggingen
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat:
1. hij op of omstreeks 26 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten op een perron van station Amsterdam Sloterdijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het
- eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- ( met kracht) vastpakken van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- ( met kracht) haken van het been van vernoemde [slachtoffer 1] , waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
- ( met kracht) (met geschoeide voeten) schoppen en/of trappen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag,
welk gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (gezwollen knie en/of pijn in hoofd) voor voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
(141 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op of omstreeks 26 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, bestaande die belediging uit het eenmaal of meermalen spugen in/op/tegen het gezicht, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] ;
(artikel 266 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) eenmaal of meermalen (met gebalde vuist(en))
- in/tegen het gezicht en/of de maag en/of tegen de zij, in elk geval tegen het lichaam van [slachtoffer 2] heeft gestompt en/of geslagen en/of (vervolgens)
- aan de ha(a)r(en) van voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrokken en/of gerukt en/of (vervolgens)
- tegen de slaap van vernoemde [slachtoffer 2] heeft gestompt en/of geslagen (waardoor voornoemde [slachtoffer 2] buiten bewustzijn is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn (ex)partner, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het eenmaal of meermalen (met kracht)
- vastpakken van de arm en/of de pols, in elk geval van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of (vervolgens)
- slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of maag en/of de zij, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of (vervolgens)
- trekken en/of rukken aan de ha(a)r(en) van voornoemde [slachtoffer 2] en/of (vervolgens)
- slaan en/of stompen tegen de slaap van voornoemde [slachtoffer 2] (waardoor voornoemde [slachtoffer 2] het bewustzijn heeft verloren).
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
5 Bewezenverklaringen
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 26 december 2018 te Amsterdam met een ander op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten op een perron van station Amsterdam Sloterdijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het
- meermalen met kracht slaan in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] en
- met kracht vastpakken van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en
- met kracht haken van het been van vernoemde [slachtoffer 1] , waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en
- met kracht met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag,
welk gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (gezwollen knie en pijn in hoofd) voor voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op 26 december 2018 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] in zijn tegenwoordigheid heeft beledigd, bestaande die belediging uit het spugen in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1];
ten aanzien van het zaak B als subsidiair ten laste gelegde:
op 20 december 2018 te Amsterdam zijn ex-partner [slachtoffer 2] heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit meermalen met kracht
- vastpakken van de arm en de pols van voornoemde [slachtoffer 2] en
- slaan en stompen tegen het gezicht en de zij van voornoemde [slachtoffer 2] en
- trekken aan de haren van voornoemde [slachtoffer 2] en
- stompen tegen de slaap van voornoemde [slachtoffer 2] waardoor voornoemde [slachtoffer 2] het bewustzijn heeft verloren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6 Strafbaarheid van de feiten en van verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) sprake was van een noodweersituatie. Aangever heeft hem immers met een plotselinge, korte explosie van geweld aangevallen. Voor [medeverdachte] was het noodzakelijk en geboden zich te verdedigen tegen het geweld. Ook verdachte mocht [medeverdachte] verdedigen, gezien de situatie. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte aangever heeft vastgepakt en aangever van [medeverdachte] heeft losgetrokken. Daarmee werd de noodweersituatie beëindigd. Daarna heeft verdachte echter nog een klap gegeven in de richting van aangever. Nu deze klap na het beëindigen van de noodweersituatie heeft plaatsgevonden, kan niet worden gezegd dat de verdediging nog langer geboden was. Verdachte heeft op zitting echter verklaard dat hij in shock was toen hij de klap gaf. De officier van justitie acht dit aannemelijk en stelt zich op het standpunt dat verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging. De officier van justitie heeft daarom aangevoerd dat sprake is geweest van noodweerexces en dat verdachte niet strafbaar is voor dit feit. Zij heeft gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het feit niet strafbaar is nu sprake was van noodweer. Uit de camerabeelden is gebleken dat aangever [medeverdachte] tegen de trein drukte, waarna aangever hem een klap in het gezicht gaf. Verdachte heeft ingegrepen op het moment dat deze wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] bezig was. In het proces-verbaal van de camerabeelden is geverbaliseerd dat verdachte een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van aangever, maar niet is te zien dat hij hem ook heeft geraakt. Verder is op de camerabeelden niet te zien dat verdachte aangever heeft aangevallen. Het tegendeel is juist gebleken: verdachte heeft aangever naar de grond gebracht en heeft daarna afstand genomen.
De rechtbank stelt vast dat aangever heeft verklaard dat hij de trein uit is gestapt om verdachte en [medeverdachte] aan te houden, waarna hij zag dat [medeverdachte] hem probeerde te slaan in zijn gezicht. Vervolgens heeft hij, volgens de aangifte, [medeverdachte] afgeweerd.
Uit de camerabeelden – die door de rechtbank op zitting zijn bekeken – volgt echter dat [medeverdachte] de trein uitstapt en een meter van de treindeuren stil blijft staan. Aangever trekt vervolgens de treindeuren open en stormt de trein uit, rent op [medeverdachte] af en probeert hem te slaan. [medeverdachte] probeert zich af te weren en wordt door aangever tegen de trein geduwd. Op de beelden is ook te zien dat verdachte heeft geprobeerd aangever van [medeverdachte] af te trekken. De rechtbank is dan ook, gezien de camerabeelden, van oordeel dat verdachte zich in een situatie bevond waarin voor hem de noodzaak bestond [medeverdachte] te verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever. Die situatie was echter beëindigd op het moment dat [medeverdachte] was ontzet. De klap die verdachte daarna in de richting van aangever heeft gegeven valt echter niet onder de noodweersituatie, nu de verdediging niet meer geboden was. Het feit is dan ook strafbaar.
Wel acht de rechtbank – met de officier van justitie – aannemelijk dat verdachte vanuit een hevige gemoedsbeweging aangever heeft geslagen en dus sprake is geweest van noodweerexces. Verdachte is daarom niet strafbaar en dient voor het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 en in zaak B als subsidiair ten laste gelegde
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
ten aanzien van het zaak B als subsidiair ten laste gelegde:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het in rubriek 5 ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart verdachte, [verdachte], voor het in rubriek 5 ten aanzien van het in zaak A onder 2 en in zaak B als subsidiair bewezene strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering, nu aan verdachte ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde geen straf of maatregel is opgelegd.
Ten aanzien van het in zaak B als subsidiair ten laste gelegde:
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 1.200,- (duizendtweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 20 december 2018, tot aan de dag der algehele voldoening van de vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.200,- (duizendtweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 20 december 2018, tot aan de dag der algehele voldoening van de vordering, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 22 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. V.V Essenburg en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2019.
De voorzitter is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.