RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/4987 (crisisopvang) en AMS 19/4988 (Wmo)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2019 in de zaak tussen
[verzoeker] (de vader) en [verzoekster] (de moeder), verzoekers,
namens hun minderjarige kinderen
[kind 1]
, geboren op [geboortedag 1] 2003,
[kind 2]
, geboren op [geboortedag 2] 2006,
[kind 3]
, geboren op [geboortedag 2] 2011,
(gemachtigde: mr. L. Veenman),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Telting).
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekers om opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij brief van 13 september 2019 heeft verweerder daarnaast aan verzoekers meegedeeld dat zij de crisisopvang dienen te verlaten met ingang van 23 september 2019.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een ordemaatregel is op
23 september 2019 door de voorzieningenrechter afgewezen omdat verweerder heeft toegezegd dat verzoekers in de opvang mogen blijven totdat de voorzieningenrechter op de verzoeken heeft beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Verzoekers zijn
verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. H.M. de Roo en een tolk Engels,
de heer O. Tackey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De vader en bovengenoemde kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit, de moeder heeft de Nigeriaanse nationaliteit. De oudste dochter woont in Den Haag. Zij heeft ook de Nederlandse nationaliteit.
2. Verzoekers woonden in Nigeria. De vader had in Nigeria een bedrijf in het vervoer van zeecontainers. Dit bedrijf is financieel in de problemen gekomen. Verzoekers stellen halsoverkop te zijn gevlucht voor schuldeisers die hen hebben bedreigd. Zij hebben hiervan in Nigeria bij de politie aangifte gedaan.
Aanvraag Wmo
3. Verzoekers hebben zich op 10 september 2019 gemeld bij het Centraal Meldpunt Dakloze Gezinnen en hebben verzocht om opvang op grond van de Wmo. Op
13 september 2019 zijn verzoekers gescreend door de GGD. Uit het screeningsverslag blijkt dat verzoekers een huisvestingsprobleem hebben, dat zij geen andere hulpvraag hebben en dat er geen sprake is van beperkte zelfredzaamheid. Het gezin wordt geacht zelfstandig hun huisvestingsprobleem aan te pakken. Een traject in de maatschappelijke opvang acht de GGD niet passend. Gelet hierop heeft verweerder met het bestreden besluit de aanvraag van verzoekers om opvang op grond van de Wmo afgewezen omdat zij niet tot de doelgroep behoren. Zij zijn immers niet beperkt zelfredzaam.
4. Verzoekers hebben zich op 13 september 2019 wederom gemeld bij het Centraal Meldpunt Dakloze Gezinnen ditmaal voor crisisopvang. Hieraan is door verweerder gevolg gegeven en verzoekers hebben sinds die datum een plek gekregen in de crisisopvang voor de duur van tien dagen. Daarna moeten zij de opvang verlaten. Verzoekers worden geacht in die periode op eigen kracht voor een oplossing voor hun huisvestingsprobleem te zorgen. Verzoekers komen in aanmerking voor een retourticket naar Nigeria, maar zij hebben dit geweigerd. Verweerder heeft met de brief van 13 september 2019 de noodopvang beëindigd met ingang van 23 september 2019 omdat verzoekers niet voldoen aan de criteria voor noodopvang.
5. Verzoekers stellen dat zij geen geld en geen familie in Nederland hebben. Zij kunnen dus niet zelf voor onderdak zorgen. Zij komen op straat te staan als de opvang wordt beëindigd. Verweerder heeft een zorgplicht om dakloze ouders met hun (kwetsbare) kinderen op te vangen. Dit volgt uit jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens1 (EHRM) en de Hoge Raad2. Als het gezin op straat komt te staan is dat niet in het belang van de kinderen. Uit artikel 3 van het IVRK3 volgt dat het belang van kinderen een eerste overweging bij beslissingen dient te zijn. Het vereiste in het beleid dat iemand beperkt zelfredzaam moet zijn op meerdere leefgebieden om in aanmerking te komen voor opvang op grond van de Wmo, is een te strenge uitleg van de Wmo.
Is het beleid in strijd met de wet?
6.1
Op grond van artikel 1.2.1. van de Wmo komt een ingezetene van Nederland in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
6.2
Hieruit volgt dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en dus ook voor een dak boven hun hoofd. Verweerder heeft dit in zijn beleid en in de verordening4 zo uitgelegd dat alleen opvang kan worden verkregen op grond van de Wmo als iemand feitelijk of residentieel dakloos is, beperkt zelfredzaam op meerdere gebieden en niet beschikt over alternatieven die de eerder genoemde dakloosheid kunnen opheffen. Dat in de Wmo de term beperkte zelfredzaamheid niet wordt genoemd, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet dat verweerder deze term niet mag gebruiken om een nadere invulling te geven aan het wettelijk criterium. Het beleid van de gemeente is daarom niet in strijd met de Wmo.
Mocht de gemeente de aanvraag voor maatschappelijke opvang weigeren?
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemeente op goede gronden de aanvraag om opvang op grond van de Wmo heeft afgewezen. Uit het screeningsrapport blijkt dat verzoekers voldoende zelfredzaam zijn en verantwoordelijk kunnen worden gehouden om zorg te dragen voor hun eigen huisvesting. Zij hebben behalve een huisvestingsprobleem geen andere hulpvraag en dat is, zoals verweerder terecht naar voren brengt, geen reden voor maatschappelijke opvang. Verweerder mag er daarom van uitgaan dat verzoekers zich op eigen kracht kunnen handhaven in Nederland. Het betoog van verzoekers dat verweerder hen, bij een gebrek aan opvang, ‘warm’ dient over te dragen aan een andere gemeente in Nederland, volgt de voorzieningenrechter niet omdat de Wmo op verzoekers niet van toepassing is.
Mocht de gemeente de crisisopvang beëindigen?
8. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag eveneens bevestigend. Verzoekers zijn geheel onvoorbereid uit Nigeria naar Nederland gekomen zonder te onderzoeken of, en zo ja, waar zij zich in Nederland kunnen (her)vestigen. Verzoekers zijn daar zelf verantwoordelijk voor. Zij hebben niet onderbouwd dat zij daarvoor geen gelegenheid hebben gehad. Dat zij halsoverkop op de vlucht zijn geslagen hebben zij niet onderbouwd en blijkt ook niet uit de periode van drie weken die is gelegen tussen de aangifte van bedreiging die verzoekers hebben gedaan in Nigeria op 20 augustus 2019 en hun komst naar Nederland op 10 september 2019. Verzoekers zijn door verweerder tijdelijk opgevangen in de crisisopvang en hebben zich in die periode alsnog kunnen oriënteren op hun huisvesting in Nederland of op hun (tijdelijke) terugkeer naar Nigeria, waar zij hun netwerk hebben en waar zij zich kunnen bezinnen op een mogelijke hervestiging in Nederland. Verzoekers hebben onvoldoende onderbouwd dat het niet mogelijk is om (tijdelijk) terug te keren vanwege bedreigingen door schuldeisers. Dat de (economische) situatie in Nigeria slechter is dan in Nederland, zoals de vader op de zitting heeft betoogd, biedt evenmin een aanknopingspunt voor een ander oordeel.
Conclusie
9.1
De bezwaren van verzoekers hebben bij deze stand van zaken geen redelijke kans van slagen. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is geen aanleiding.
9.2
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 oktober 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: