-
In de eerdere tussenbeschikking van 17 augustus 2017, bij de inhoud waarvan de kantonrechter blijft en waarnaar zij kortheidshalve verwijst, zijn een aantal feiten en omstandigheden vastgesteld. In aanvulling daarop geldt nog het volgende.
-
Uit de ingebrachte beslissing van het Gerechtshof Amsterdam volgt dat het hof met de kantonrechter in de eerdere zaak van oordeel is dat de in artikel IV.5 Sociaal Plan 2013-2015 neergelegde regeling een - voor zover van belang - direct onderscheid naar leeftijd maakt, dat op zich sprake is van een (overigens wel zeer ruim geformuleerd) legitiem doel, maar dat de aftoppingsregeling niet een passend en noodzakelijk middel is om het door ABN AMRO geformuleerde doel, het bewerkstelligen van een eerlijke verdeling van de beschikbare middelen onder alle bij het ontslag betrokkenen, te bereiken. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waardoor de werknemer een vertrekpremie kreeg toegewezen tot de hoogte van de pensioenschade en het inkomen, dat hij derft tot zijn AOW-leeftijd, met in achtneming van de toegekende WW-uitkering, en verminderd met het reeds uitgekeerde bedrag.
-
ABN AMRO heeft nog daarna nog betoogd dat, omdat het Sociaal Plan 2017-2020 voorziet in een bodem-bedrag en dus de aftopping van de ontslagvergoeding niet tot nul gaat, de regeling van artikel 5.2 sub c Sociaal Plan 2017-2020 niet nietig is. Deze stelling wordt door de kantonrechter niet gevolgd. [verzoeker] blijft door de aftopping onevenredig zwaar getroffen in vergelijking met jongere collega’s, die (soms net) niet door de werking van artikel 5.2 sub c Sociaal Plan 2017-2020 worden getroffen, terwijl juist medewerkers van de leeftijd van [verzoeker] slechtere kansen hebben op de arbeids-markt. Daarvoor is geen rechtvaardiging te vinden. Ook de aftoppingsregeling in het Sociaal Plan 2017-2020 is derhalve niet evenwichtig, niet passend en niet noodzakelijk.
-
Wel blijft de kantonrechter bij haar oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [verzoeker] een vertrekpremie toe te kennen voor zover die meer bedraagt dan zijn volledige inkomensderving tot aan zijn AOW-gerechtigde leeftijd, vermeerderd met zijn pensioenschade, die hij lijdt als gevolg van het missen van de verdere opbouw tot die leeftijd.
-
In zijn akte berekent [verzoeker] dat hij aan inkomen mist het bedrag van € 147.426,08 bruto en aan pensioenschade € 3.048,12; derhalve totaal €150.474,20 bruto. Daarin zit een bedrag van € 13.693,75 aan het missen van de voor medewerkers van ABN AMRO openstaande hypotheekkorting besloten.
-
ABN AMRO heeft bij de berekening van [verzoeker] opgemerkt dat hij bij zijn inkomens-situatie twee keer het vakantiegeld heeft berekend en heeft betwist dat [verzoeker] voor een vergoeding voor het missen van de korting op de hypotheekrente in aanmerking komt, nu alle medewerkers van ABN AMRO gelijkelijk deze korting vergoed krijgen; ook [verzoeker] heeft dat gehad.
-
In dat verband overweegt de kantonrechter allereerst dat zij met ABN AMRO van oordeel is, dat het wegvallen van de korting op de hypotheekrente niet voor verdere vergoeding in aanmerking komt. Alle medewerkers van ABN AMRO die zijn ontslagen hebben op gelijke wijze compensatie gekregen voor het missen van de hypotheek-rente-korting gedurende vijf jaar. Ook [verzoeker] heeft die compensatie ontvangen, zodat het de kantonrechter redelijk en billijk voorkomt dat [verzoeker] op dat punt niet anders wordt behandeld.
-
De kantonrechter is voorts van oordeel dat de berekening van ABN AMRO juist is; zowel ten aanzien van het vakantiegeld, dat [verzoeker] dubbel mee telt, als ten aanzien van de pensioenschade, die door [verzoeker] te laag is berekend. De kantonrechter maakt de volgende (bruto) berekening:
€ 226.436,80 (inkomensschade tot AOW-leeftijd) + € 60.961,40 (pensioenschade) =
€ 287.399,20 bruto - € 110.819,41 (inkomsten WW en overig) - € 67.082,00 (al ontvangen vertrekpremie) = € 109.497,79 bruto. Dit bedrag zal aan [verzoeker] kunnen worden toegewezen, uit te keren op een door hem aan te geven wijze.
-
Samengevat impliceert het vorenstaande dat het verzoek tot nietigverklaring van de aftopping van de vertrekpremie als opgenomen in (art 5.2 sub c van) het Sociaal Plan 2017-2020 zal worden toegewezen wegens leeftijdsdiscriminatie, waarbij zal worden bepaald dat [verzoeker] recht heeft op een (aanvullende) vertrekpremie van
€ 109.497,79 bruto.
-
ABN AMRO wordt als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.