RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer: 7945613 EA VERZ 19-567
beschikking van: 24 oktober 2019
func.: 609
beschikking van de kantonrechter
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: N.S. Kensdell (Legal Light Juristen)
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster]
gevestigd te [plaats]
verweerster
nader te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. W.D. Kootstra
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[verzoeker] heeft op 31 juli 2019 een verzoekschrift primair tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet ingediend, subsidiair tot betaling van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ten laste van [verweerster] , met nevenvorderingen, en meer subsidiair tot betaling van loon ingediend. Tevens heeft [verzoeker] een incidentele vordering ex artikel 223 Rv.
[verweerster] heeft een verweerschrift ingediend. Daarin heeft zij een zelfstandig tegenverzoek gedaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog zou bestaan.
Op 19 september 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeker] is verschenen en bijgestaan door de gemachtigde. Voor [verweerster] zijn [betrokkene 1] , HR-manager, en [betrokkene 2] , locatiemanager, verschenen, vergezeld door de gemachtigde.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, [verzoeker] aan de hand van pleitaantekeningen, en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
Beschikking is bepaald op vandaag.
Verzoeken en verweren
2. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld het primaire verzoek tot vernietiging van het gegeven ontslag en toelating tot de werkvloer niet te handhaven omdat hij inmiddels een andere baan heeft en niet terug wil naar [verweerster] . [verzoeker] verzoekt thans om aan hem ten laste van [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen van € 25.000,00 op grond van artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [verzoeker] moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat er geen sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. [verzoeker] verzoekt daarnaast om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, zijnde een bedrag gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren te duren, te weten € 4.195,64 bruto. Tevens maakt [verzoeker] aanspraak op overlegging van netto-brutoloonspecificaties waarin de verzochte vergoedingen zijn verwerkt op straffe van een dwangsom, buitengerechtelijke incassokosten en rente. [verzoeker] heeft daarnaast voor de duur van de procedure een voorlopige voorziening gevraagd ex artikel 223 Rv.
3. [verweerster] voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] . [verweerster] verzoekt voorwaardelijk, namelijk voor zover nog een arbeidsovereenkomst mocht bestaan, deze overeenkomst te ontbinden, primair op grond van ernstig verwijtbaar handelen, dan wel nalaten aan de zijde van [verzoeker] , subsidiair wegens aan hem verwijtbare verstoring van de relatie die maakt dat partijen niet meer vruchtbaar met elkaar kunnen samenwerken.
4. Op de standpunten van partijen zal bij de beoordeling verder worden ingegaan.
Beoordeling
5. In geschil is of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend alsmede of [verweerster] moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Beoordeeld zal worden of [verzoeker] al dan niet terecht op staande voet is ontslagen.
6. Voorop staat dat volgens artikel 7:678 lid 1 BW voor de werkgever als dringende redenen voor een ontslag op staande voet worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In artikel 7:678 lid 2 BW is een opsomming opgenomen van omstandigheden waarin dringende redenen onder andere aanwezig kunnen worden geacht. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. De onderhavige zaak zal met inachtneming van dit uitgangspunt worden beoordeeld. Daartoe wordt het volgende overwogen.
7. Op 29 mei 2019 heeft zich in de fabriek van [verweerster] een ernstig incident voorgedaan. In het afzuigfilter van een blendingtank waarin een productieorder van 20.000 liter vruchtensap werd bereid zijn plastic scherven van een maatbeker aangetroffen. De productieorder moest worden afgekeurd. Er dreigde gevaar voor de volksgezondheid. [verzoeker] , bij [verweerster] in dienst als operator, was die ochtend aan het werk. Het was onder meer zijn taak monsters van het vruchtensap te nemen ter beoordeling in het laboratorium. Voor de monstername wordt een maatbeker gebruikt. [verzoeker] betoogt dat hij geen maatbeker in de tank heeft laten vallen, en niet wist dat een maatbeker ontbrak, laat staan hoe die maatbeker in de tank is terechtgekomen. Hij stelt dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen. [verzoeker] vindt dat in de gesprekken die na het incident met hem zijn gevoerd onrechtmatige druk op hem is uitgeoefend. Daardoor zou hij een onjuiste verklaring hebben afgelegd. Ter zitting heeft [verzoeker] in aanvulling op de gronden in het verzoekschrift aangevoerd:
- dat dat de maatbekers niet zorgvuldig werden bewaard en het aantal beschikbare bekers in het rek wisselend was zodat [verzoeker] niet kon controleren of er een beker ontbrak;
- dat de plastic scherven mogelijk afkomstig zijn van een maatbeker uit een andere tank dan die waarin de door hem begeleide productieorder werd bereid;
- dat iemand anders de maatbeker in de tank heeft laten vallen nadat de dienst van [verzoeker] om 14.00 uur geëindigd was. De scherven in de filter van de tank werden die dag immers pas omstreeks 20.00 uur ontdekt;
- dat de werkgever onvoldoende onderzoek heeft gedaan;
- dat de druk voor [verzoeker] in het laatste gesprek te veel werd en hij letterlijk heeft gezegd: “Jullie willen graag horen dat ik wist dat er een maatbeker weg was, dus dan zeg ik dat maar”. Dit is een onjuiste verklaring die per direct heeft geleid tot zijn ontslag, aldus [verzoeker] .
8. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat [verweerster] er van uitgaat dat de maatbeker tijdens de dienst van [verzoeker] in de tank is gevallen. Dit is door [verzoeker] voorafgaande aan de mondelinge behandeling niet in twijfel getrokken; niet in de gesprekken met medewerkers van [verweerster] , niet in de bezwaarbrief tegen het ontslag en niet in het verzoekschrift. Pas tijdens de mondelinge behandeling voert [verzoeker] aan dat niet is uit te sluiten dat tussen het einde van zijn dienst om 14.00 uur en het moment van aantreffen van de scherven om 20.00 uur een andere medewerker voor het incident verantwoordelijk is geweest. Dit standpunt is op een zeer laat moment in de procedure ingenomen en [verweerster] heeft zich daarop niet kunnen voorbereiden. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen dit nieuwe standpunt met concrete aanwijzingen toe te lichten. De enkele constatering van een ‘gat’ in de tijd is daartoe onvoldoende. Aanknopingspunten voor een alternatief scenario ontbreken. Dit leidt ertoe dat er in het onderstaande van wordt uitgegaan dat de scherven zijn aangetroffen in het filter van de tank waaruit [verzoeker] op 29 mei 2019 twee keer een monster heeft genomen.
9. [verweerster] heeft de gang van zaken rond de monstername uiteengezet in haar productie ‘Proces Monstername BT Tank’. Die productie is ter zitting toegelicht en deze is door [verzoeker] niet weersproken. Vast staat daarmee dat de operator bij de monstername de volgende stappen dient te doorlopen:
- De operator pakt in de controlekamer een maatbeker en een scheplepel van een rek en loopt daarmee naar de gekoelde hal met de blendingtank.
- Op acht meter hoogte brengt de operator de scheplepel in een ‘mangat’ en haalt vloeistof uit de tank naar boven.
- De operator plaatst de scheplepel met vloeistof in de maatbeker.
- De operator loopt met de lepel in de maatbeker terug naar de controlekamer, waar de vloeistof in een monsterpot wordt gegoten ten behoeve van beoordeling in het laboratorium.
- Daarna wordt de lepel en maatbeker door de operator afgewassen en op een rek teruggeplaatst.
Uit hetgeen [verweerster] verder heeft aangevoerd en door [verzoeker] niet is betwist blijkt dat de tanks gewoonlijk zijn afgesloten en dat het zogenoemde ‘mangat’ slechts wordt geopend om een monster te kunnen nemen van het product. De enige gelegenheid waarbij een maatbeker in de tank kan belanden is wanneer een medewerker een uit de controlekamer meegebrachte beker bij het nemen van een monster in de tank laat vallen. Het is zonder beker niet goed mogelijk om een gevulde scheplepel zonder knoeien (lopend over roosters hoog boven de grond) naar de controlekamer te vervoeren, noch om de inhoud over te hevelen in een monsterbuis.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een operator tijdens de monstername niet zou opmerken dat de maatbeker ontbreekt omdat zonder maatbeker geen monster kan worden genomen, althans niet zonder te knoeien.
10. [verzoeker] heeft over de oorzaken van het incident wisselende verklaringen afgelegd. Op 31 mei 2019 heeft de leidinggevende van [verzoeker] , supervisor [betrokkene 3] , bij aanvang van de dienst om 6.00 uur met [verzoeker] over het incident gesproken. [verzoeker] bevestigde toen volgens [verweerster] dat de tank schoon en leeg was voor aanvang van het door hem begeleide productieproces, dat hij twee keer een monster heeft genomen, en geen idee heeft hoe de beker in de tank kan zijn beland. Om 11.30 uur die dag volgde een tweede gesprek tussen [verzoeker] en [betrokkene 3] waarbij [verweerster] medewerker [betrokkene 4] aanwezig was. [verzoeker] heeft toen tegen [betrokkene 3] gezegd dat het mogelijk is dat de maatbeker tijdens het legen in de tank uit zijn handen is gevallen maar dat hij zich daar niet van bewust was (‘niet bij kennis was’) en daarom het voorval niet heeft gemeld. Tijdens een volgend gesprek op 3 juni 2019 met productiemanager [betrokkene 5] en plantmanager [betrokkene 2] herhaalde [verzoeker] dat hij zich er niet van bewust was dat de maatbeker in de tank was gevallen. Na doorvragen gaf hij toe dat hij bij het nemen van het tweede monster de maatbeker kwijt was geweest. Op 5 juni 2019 tenslotte volgde een gesprek met plantmanager [betrokkene 5] en HRM manager [betrokkene 1] , in aanwezigheid HR adviseur [betrokkene 6] . Na de mededeling dat hij op staande voet was ontslagen zei [verzoeker] dat hij het betreurde dat hij het gebeuren niet had durven melden en dat dit ontslag een belangrijke les voor hem was.
11. Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard zich te herinneren dat hij twee monsters heeft genomen en de maatbeker na de tweede monstername heeft afgewassen en op het rek heeft teruggeplaatst. Dit past niet bij zijn eerdere verklaringen en wijkt af van de weergave van de feiten in de bezwaarbrief tegen het ontslag en in het verzoekschrift. Zo stelt hij onder punt 14 van het verzoekschrift nog dat hij heeft opgemerkt dat er een maatbeker ontbrak, maar dat hij dat niet heeft gemeld, omdat hij daartoe geen reden zag. Dit alles draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [verzoeker] .
12. Dat [verzoeker] onder druk zou zijn gezet om een bekentenis af te leggen is niet concreet met feiten en omstandigheden toegelicht en vindt geen steun in het dossier. [verzoeker] heeft niet gezegd wanneer die druk is uitgeoefend, door wie en welke van zijn verklaringen achteraf gezien niet kloppen. Op zich is denkbaar dat vier of vijf gesprekken met leidinggevenden kort na elkaar voor een werknemer een zekere druk met zich brengen. Die gesprekken waren echter nodig gelet op de impact van het incident en nieuw gevaar voor de volksgezondheid te voorkomen. Ook de mededeling van [verzoeker] dat hij ‘niet bij kennis’ was zal vraagtekens hebben opgeroepen. Uit niets blijkt dat [verweerster] [verzoeker] onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld te vertellen wat hij van de omstandigheden met betrekking tot het incident vond. Dat [verzoeker] aan een ‘kruisverhoor’ is onderworpen, of dat hij op andere wijze door [verweerster] onder druk is gezet om een onjuiste verklaring af te leggen blijkt evenmin. Ter zitting is toegelicht dat de gesprekken ieder maximaal 20 minuten hebben geduurd. [verzoeker] heeft tussen de gesprekken door tijd gehad zich op de situatie te bezinnen en eventueel juridische hulp in te schakelen. Al met al wordt de stelling dat [verzoeker] onder druk een valse verklaring heeft afgelegd als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
13. De gang van zaken tijdens de monstername en de niet consistente, weinig geloofwaardige verklaringen van [verzoeker] rechtvaardigen de conclusie dat [verzoeker] moet hebben gemerkt dat er een maatbeker weg was en dat hij dat niet direct, en ook niet tijdens de gesprekken op 31 mei 2019, maar pas in de loop van het gesprek op 3 juni 2019 heeft medegedeeld. Dit valt [verzoeker] ernstig te verwijten.
14. De door [verweerster] aangevoerde dringende reden voor het ontslag bestaat er niet uit dat [verzoeker] niet heeft gemeld dat er een maatbeker in de tank is gevallen maar dat hij niet heeft gemeld/medegedeeld dat er een maatbeker weg was, terwijl [verzoeker] dat gelet op de mogelijke gevolgen voor de voedselveiligheid en het verlies van de productieorder van duizenden liters wel had moeten doen. Hierdoor is een ernstige vertrouwensbreuk ontstaan die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Dit klemt te meer nu [verzoeker] ter zitting heeft verklaard dat hij wist dat als een maatbeker in een tank valt, dit grote gevolgen voor de voedselveiligheid en de installatie kan hebben. Verder wist [verzoeker] dat in een vergelijkbaar incident de betrokken werknemer niet was ontslagen maar een waarschuwing had gekregen.
15. [verzoeker] heeft nog aangevoerd dat het incident kon ontstaan omdat hij werd belast met een te zware verantwoordelijkheid en/of zijn werkzaamheden in de functie van Operator A alleen onder direct toezicht mocht uitoefenen. Dit is gemotiveerd door [verweerster] betwist en door [verzoeker] niet nader onderbouwd, zodat daarmee geen rekening wordt gehouden. Bovendien is niet het laten vallen van een maatbeker in een tank aan het ontslag ten grondslag is gelegd, maar het niet mededelen dat een maatbeker ontbrak.
16. Hetgeen verder nog door [verzoeker] is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Geoordeeld wordt dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding en daaraan gekoppelde nevenverzoeken zullen worden afgewezen.
17. Gelet op de uitkomst van de procedure heeft [verzoeker] geen belang bij een beslissing op de gevraagde voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv. Voor zoveel nodig wordt ook hetgeen overigens is verzocht afgewezen wegens gebrek aan belang.
18. Bij deze uitkomst kan het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] buiten bespreking blijven.
19. [verzoeker] wordt veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [verweerster] .