2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij
1. in de periode van 1 december 2015 tot en met 13 december 2016 in Nederland en/of Zuid-Afrika [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft opgelicht;
2. in de periode van 21 mei 2016 tot en met 4 juni 2016 in Nederland en/of Zuid-Afrika via [website] [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft opgelicht;
3. in de periode van 26 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 in Nederland en/of Zuid-Afrika via [website] [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] en [slachtoffer 3] heeft opgelicht;
4. op 5 juni 2016 in Almere valse aangifte heeft gedaan.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
4 Waardering van het bewijs
4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen.
4.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
in de periode van 1 december 2015 tot en met 13 december 2016 te Amsterdam, Almere en Zuid-Afrika, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een geldbedrag van 740 euro, door
- voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te benaderen en te vragen of zij geïnteresseerd waren in het kopen van een paar schoenen, en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor te wenden dat zij, verdachte, iemand genaamd [naam 1] kende die voornoemde schoenen met korting kon regelen, terwijl zij, verdachte, wist dat deze [naam 1] niet bestond;
Ten aanzien van feit 2
in de periode van 21 mei 2016 tot en met 4 juni 2016 te Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van geldbedragen, door
- voornoemde personen via de website [website] een tas aan te bieden en zich voor te doen als bonafide verkoopster, en
- vervolgens leugenachtig contact te onderhouden met voornoemde personen, althans op zodanige manier contact te onderhouden met voornoemde personen dat daardoor hun vertrouwen in verdachte en de koop werd gesterkt, en
- vervolgens aan voornoemde personen heeft voorgewend dat de bezorging van de tas was geregeld via bezorgservice DHL en hiertoe een adres heeft opgegeven aan zowel voornoemde personen als aan voornoemde DHL waarop noch zij, verdachte, noch voornoemde tas verbleven;
Ten aanzien van feit 3
in de periode van 26 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 te Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] en [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van geldbedragen door
- onder een valse naam een account aan te maken op de website [website] , en
- vervolgens voornoemde personen via voornoemde website een tas aan te bieden en zich voor te doen als bonafide verkoopster, en
- vervolgens leugenachtig contact te onderhouden met voornoemde personen, althans op zodanige manier contact te onderhouden met voornoemde personen dat daardoor hun vertrouwen in verdachte en de koop werd gesterkt, en
- vervolgens voornoemde personen te verzoeken over te gaan tot betaling van voornoemde geldbedragen op haar, verdachtes, rekeningnummer, doch met vermelding van voornoemde valse naam;
Ten aanzien van feit 4
op 5 juni 2016 te Almere, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd door een of meerdere onbekend gebleven personen, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3:
oplichting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 2.320,- (tweeduizend driehonderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 mei 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 5] , te betalen de som van € 2.320,- (tweeduizend driehonderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 mei 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 33 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 11]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] , toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juni 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 11] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 11] , te betalen de som van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juni 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 6]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] , te betalen de som van € 2.260,- (tweeduizend tweehonderdzestig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 mei 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 3.070,- (drieduizend zeventig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juni 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , te betalen de som van € 3.070,- (drieduizend zeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juni 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 7]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] , toe tot een bedrag van € 600,- (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 7] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 7] , te betalen de som van € 600,- (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 8]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] , toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 8] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 8] , te betalen de som van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.T.C. De Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2019.