7 De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is niet strafbaar. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende:
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 23 mei 2019 opgemaakt door drs. S.C.J. Frehe, psychiater, en C.N. Steins Bisschop, arts in opleiding tot specialist. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 23 mei 2019 van drs. M.L. Sikkens, GZ-psycholoog.
In het psychiatrisch onderzoek van drs. S.C.J. Frehe en C.N. Steins Bisschop is onder meer het navolgende opgenomen.
Verdachte is opgegroeid in Egypte en verblijft sinds 2007 legaal in Nederland. Sinds hij in Nederland is heeft verdachte last van paranoïde gedachten en ideeën. Rond 2014 hebben die ideeën zich geuit in psychotische episoden, die bestaan uit olfactorische, akoestische en haptische hallucinaties met paranoïde, betrekkings-, achtervolgings- en vergiftigingswanen. Zo heeft verdachte het idee dat mensen hem iets aan willen doen, dat mensen hem uit Nederland weg willen hebben, dat mensen op straat hem soms achtervolgen of dat algemene gebeurtenissen betrekking hebben op hem. Ook denkt verdachte dat er iets in zijn bloed zit waardoor hij overgevoelig is voor geuren en geluiden. Onderzoekers hebben gerapporteerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde evident psychotisch was. De achterdocht, paranoïde ideeën wanen, en periodieke hallucinaties zijn door onderzoekers omschreven als psychotische decompensaties in het kader van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of een psychotische stoornis. Verder is volgens onderzoekers gebleken dat verdachte over beperkte coping beschikt. De coping bestaat bij verdachte uit doorgaan, hard werken en onplezierige prikkels negeren. Klachten passend bij angst en paniek worden door verdachte niet als zodanig herkend en geaccepteerd. In de weken voor het ten laste gelegde handelen heeft verdachte in toenemende mate last gehad van voornoemde wanen. Naar mening van onderzoekers is verdachte dusdanig oordeels- en kritiekgestoord geweest door de psychotische belevingen, dat hij ten tijde van het ten laste gelegde zijn handelen niet kon controleren en de consequenties van zijn handelen niet kon overzien. Onderzoekers hebben daarom geadviseerd het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
In het psychologisch onderzoek van drs. M.L. Sikkens is onder meer het navolgende opgenomen.
Verdachte heeft vanaf zijn komst naar Nederland gevoelens van achterdocht gerapporteerd, met als thema’s dat hij zich benadeeld en opgejaagd voelt. Deze klachten lijken geleidelijk te zijn toegenomen, onder invloed van stress en teleurstellingen. De achterdocht heeft in de afgelopen vijf jaar de vorm aangenomen van periodiek terugkerende psychoses, met achtervolgings-, vergiftigingswanen en hallucinaties. De psycholoog heeft gerapporteerd dat verdachte veel stress van de situatie op de markt heeft ervaren. Deze klachten lijken te zijn verminderd tijdens bezoeken aan Egypte, waar verdachte zich ontspannen en veilig voelt. De psycholoog heeft voldoende onderbouwing gezien voor een doorwerking van de psychotische problematiek in de tenlastegelegde feiten, leidend tot een kortdurende ernstige beperking van de zelfcontrole en het vermogen tot het maken van afgewogen keuzes. Vermoed wordt dat een langdurige opbouw van achterdochtige realiteitsvertekeningen heeft geleid tot een doorbraak van agressie. De psycholoog heeft daarom geadviseerd om de tenlastegelegde feiten in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen. Daarbij heeft de psycholoog verwezen naar de samenhang tussen de psychotische ontregeling en de agressie, tegen de achtergrond van een levensloop waarin agressief gedrag geen structureel patroon heeft gevormd. Ook heeft verdachte tot op heden geen besef van zijn kwetsbaarheid voor psychotische ontregelingen en heeft er op geen enkele wijze behandeling van de psychotische klachten plaatsgevonden.
In de door de deskundigen nader uitgebrachte Pro Justitia rapporten van 26 juli 2019 komen zij niet tot een ander advies.
Ter zitting van 12 september 2019 heeft psycholoog Sikkens bevestigd dat hij adviseert om het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen, omdat sprake is geweest van episodes die erger zijn geworden en die tot dit incident hebben geleid. Bij verdachte is geen persoonlijkheidsstoornis zichtbaar. Verdachte is langdurig werkzaam geweest op de markt, waar conflicten waren. De markt heeft dus spanningen gebracht voor verdachte. De psycholoog heeft uitgelegd dat er geen rechtstreeks verband is tussen die spanningen en het geweld, maar dat daartussen nog de stap van de psychotische episoden zit. De psycholoog heeft daarbij verwezen naar de verklaringen van de slachtoffers, inhoudende dat het geweld vanuit het niets ontstond en er dus geen directe trigger is geweest voor het conflict. Het incident is terug te voeren op ontregelingen die zich allemaal hebben voorgedaan in de context van de markt. In aansluiting bij de psychiater heeft de psycholoog geconcludeerd dat verdachte tijdens het ten laste gelegde geen enkel inzicht had in wat er gebeurde.
Psychiater Frehe heeft ter zitting van 12 september 2019 geconcludeerd dat sprake is van een ziekelijke stoornis bij verdachte en niet van een persoonlijkheidsstoornis. Zij heeft geadviseerd om het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen, omdat sprake is geweest van episodes die erger zijn geworden, wat in dit incident heeft geresulteerd.
De rechtbank overweegt dat door de raadsvrouw van de slachtoffers en de officier van justitie terecht is opgemerkt dat bij de deskundigen geen volledig beeld van verdachte is kunnen ontstaan, wegens gebrek aan uitgebreide referenteninformatie en omdat de bevindingen van de deskundigen met name zijn gebaseerd op de verklaringen van verdachte. De deskundigen hebben dit ter zitting beaamd, maar zij hebben desgevraagd te kennen gegeven dat zij voor de beantwoording van de vragen over voldoende informatie hebben kunnen beschikken. Bovendien is in de rapporten opgenomen dat de verklaringen van verdachte worden ondersteund door het procesdossier, de ex-vrouw van verdachte en door eerdere meldingen die zijn gedaan door de marktlieden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de deskundigen over voldoende informatie hebben kunnen beschikken en dat de door hen daaraan verbonden conclusies voldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en volgt de adviezen.
De bewezen geachte feiten kunnen verdachte wegens een ziekelijke stoornis dus niet worden toegerekend. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 45, 57, 285, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld.
Stelt daarbij de volgende algemene voorwaarden:
1. Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. Verdachte werkt mee aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- -
verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- -
verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
- -
verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- -
verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- -
verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
- -
verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- -
verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- -
verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
- -
verdachte werkt tijdens het ambulante behandeltraject mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) , een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling, zo vaak als de reclassering dat nodig acht. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
- -
verdachte begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Verdachte overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist.
Stelt als aanvullende voorwaarden:
- -
verdachte is verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in een FPA of FPK, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht.
- -
verdachte neemt indien voorgeschreven door de behandelaars, medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten.
- -
verdachte werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- -
verdachte werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- -
verdachte werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding, waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht en -last.
- -
verdachte geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
- -
verdachte geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject.
- -
verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- -
verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
- -
verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangevers in onderhavige strafzaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Het contactverbod kan gecontroleerd worden middels GPS. Door de reclassering zal een haalbaarheidsonderzoek Elektronische Controle worden gedaan zodra de kliniek laat weten dat er verlofmogelijkheden zijn.
- verdachte zal zich niet ophouden op de Albert Cuypstraat te Amsterdam.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1], gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.508,57 (vijfduizendvijfhonderdenacht euro en zevenenvijftig eurocent), bestaande uit
€ 508,57 (vijfhonderdenacht euro) materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 5.458,57 (vijfduizendvierhonderdenachtenvijftig euro en zevenvijftig eurocent) vanaf 16 maart 2019, en over het bedrag van € 50,- (vijftig euro) vanaf twee weken na dit vonnis, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 50,- (vijftig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is, zodat de vordering nog wel bij de civiele rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van een bedrag € 5.508,57 (vijfduizendvijfhonderdenacht euro en zevenenvijftig eurocent), bestaande € 508,57 (vijfhonderdenacht euro) materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 5.458,57 (vijfduizendvierhonderdenachtenvijftig euro en zevenvijftig eurocent) vanaf 16 maart 2019, en over het bedrag van € 50,- (vijftig euro) vanaf twee weken na dit vonnis, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een vervangende hechtenis van 62 (tweeënzestig) dagen. De toepassing van die vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.793,99 (vijfduizendzevenhonderddrieennegentig euro en negenennegentig eurocent), bestaande uit 793,99 (zevenhonderddrie-ennegentig euro en negenennegentig eurocent) materiële schade en
€ 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 5.743,99 (vijfduizendzevenhonderddrieënveertig euro en negenennegentig eurocent) vanaf 16 maart 2019, en over het bedrag van € 50,- (vijftig euro) vanaf twee weken na dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 16 maart 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 50,- (vijftig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is, zodat de vordering nog wel bij de civiele rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] van een bedrag € 5.793,99 (vijfduizendzevenhonderddrie-ennegentig euro en negenennegentig eurocent), bestaande uit € 793,99 (zevenhonderddrie-ennegentig euro en negenennegentig eurocent) materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 5.743,99 (vijfduizendzevenhonderddrieënveertig euro en negenennegentig eurocent) vanaf 16 maart 2019, en over het bedrag van € 50,- (vijftig euro) vanaf twee weken na dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een vervangende hechtenis van 64 (vierenzestig) dagen. De toepassing van die vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 3], gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 maart 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is, zodat de vordering nog wel bij de civiele rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] van een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 maart 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een vervangende hechtenis van 4 (vier) dagen. De toepassing van die vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam dochter], gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.765,75 (tweeduizendzevenhonderdvijfenzestig euro en vijfenzeventig eurocent), bestaande uit 765,75 (zevenhonderdvijfenzestig euro en vijfenzeventig eurocent), materiële schade en
€ 2.000,- (tweeduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 maart 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam dochter] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is, zodat de vordering nog wel bij de civiele rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam dochter] van een bedrag van € 2.765,75 (tweeduizendzevenhonderdvijfenzestig euro en vijfenzeventig eurocent), bestaande uit 765,75 (zevenhonderdvijfenzestig euro en vijfenzeventig eurocent), materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 maart 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een vervangende hechtenis van 37 (zevenendertig) dagen. De toepassing van die vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en M.M. Helmers, rechters
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2019.