14. De kantonrechter heeft naar aanleiding van een daartoe door de [verweerster] gedaan verzoek beslist dat er geen nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 2 december 2019. Daaraan voorafgaand zijn een uitgebreid verzoekschrift en verweerschrift ingediend, en is een groot aantal stukken in het geding gebracht. Na de mondelinge behandeling hebben partijen nog schriftelijk op elkaars standpunten kunnen reageren en zijn nadere stukken in het geding gebracht. Aan het beginsel van hoor en wederhoor is daarom ruimschoots invulling gegeven.
15. VEON heeft bij de laatste akte van 30 januari 2020 nadere stukken in het geding gebracht. Nu [verweerster] niet op de inhoud daarvan heeft kunnen reageren, zal de kantonrechter geen acht slaan op de inhoud van deze stukken en deze bij de verdere beoordeling buiten beschouwing laten.
16. VEON heeft twee gronden voor de door haar gewenste ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangevoerd. Primair is zij van mening dat er een einde aan de arbeidsovereenkomst moet komen vanwege het verval van de arbeidsplaats van [verweerster] (de a-grond van art. 7:669 lid 3 BW). Subsidiair doet zij een beroep op een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond). Partijen hebben uitgebreid gedebatteerd over het al dan niet bestaan van de a-grond, waarbij aan de zijde van [verweerster] zeer uitgebreide beschouwingen over de gang van zaken bij VEON ten beste zijn gegeven, voorzien van een buitengewoon groot aantal producties. De kantonrechter acht het opportuun de juistheid van de wederzijdse stellingen van partijen op dit punt in het midden te laten omdat, ook al zou [verweerster] het bij het rechte eind hebben, de arbeidsovereenkomst hoe dan ook op de navolgende gronden dient te worden ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding.
16. Naar de mening van VEON is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van haar niet in redelijkheid kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerster] betwist dat en houdt het op niet meer dan een zakelijk verschil van mening. De kantonrechter kan [verweerster] hierin niet volgen. [verweerster] voert onder meer aan dat VEON op tal van punten een onjuiste voorstelling van zaken geeft, feiten verdraait, onder meer ten aanzien van de gang van zaken tijdens haar ziekte, doorgevoerde transformaties niet waarheidsgetrouw zou hebben omschreven en onjuiste bewijsstukken heeft overgelegd.
16. VEON heeft naar voren gebracht dat de verhoudingen ernstig zijn verstoord, alleen al door de wijze waarop [verweerster] zich verweert in de onderhavige procedure en in de eerder bij het UWV gevoerde procedure. Vanzelfsprekend is het het goed recht van een werknemer om zich te verweren tegen het standpunt van een werkgever dat de functie is komen te vervallen, maar gelet op de wijze waarop [verweerster] heeft gemeend deze strijd te moeten voeren, is ook de conclusie van de kantonrechter dat niet langer voorstelbaar is dat nog vruchtbaar kan worden samengewerkt.
16. Alleen al naar aanleiding van de omvang van de tussen partijen uitgewisselde stukken, zowel in de UWV-procedure als in de onderhavige, en de felheid waarmee partijen elkaars standpunt bestrijden, waarbij iedere akte opnieuw een reactie oproept, zoals ook blijkt uit het verzoek van [verweerster] om een voortgezette mondelinge behandeling of in ieder geval om de gelegenheid te krijgen zich nogmaals uit te mogen laten, moet worden vastgesteld dat de verhoudingen tussen partijen zijn verstoord. Daarbij is ook van belang dat een enigszins gedeeld beeld over wat de werkelijkheid is (geweest) volkomen ontbreekt.
16. Aan [verweerster] kan worden toegegeven dat de organisatie van VEON door de keuze voor lange en soms overlappende functiebenamingen en -eisen, bijzonder onoverzichtelijk is, waarbij het niet helpt dat al een aantal jaar achter elkaar wordt gereorganiseerd. VEON wijst erop dat zij opereert in een dynamische internationale telecomomgeving, waar grote veranderingen aan de orde van de dag zijn, waardoor zij gedwongen is haar organisatie regelmatig aan te passen. Dat geldt ook voor het hoofdkantoor in Nederland. Het valt op dat [verweerster] deze ontwikkelingen bij haar werkgever met grote achterdocht tegemoet treedt. De kantonrechter is van oordeel dat daarvoor onvoldoende rechtvaardiging is. [verweerster] weet of kan weten dat dergelijke ontwikkelingen bij een bedrijf als VEON niet ongebruikelijk zijn en dat in dat kader onzekerheid over het voortbestaan van een afdeling of functie, zeker gelet op haar functieniveau, een gegeven is.
16. Voor een succesvolle voortzetting van een arbeidsrelatie is vereist dat partijen elkaar vertrouwen en gericht zijn op een succesvolle samenwerking. Die elementen ontbreken hier. Van [verweerster] had mogen worden verwacht dat zij, na de aanvankelijke teleurstelling over het verlies van haar functie, de wel bestaande mogelijkheden bij haar werkgever met een positieve grondhouding tegemoet was getreden. Of, als zij bleef menen dat VEON het bij het onjuiste eind had zich in het – volgens haar eigen woorden – zakelijke meningsverschil tussen partijen, op zakelijke wijze had verweerd. Ook denkbaar zou zijn geweest dat zij, nadat was gebleken dat VEON niet meer over een voor haar passende functie beschikte, de blik naar buiten had gewend. Daarbij kan worden meegewogen dat partijen bij aanvang van het dienstverband een naar gebruikelijke maatstaven stevige beëindigingsvergoeding hebben afgesproken, waarmee een eventuele stap naar buiten wordt gefaciliteerd.
16. Dit leidt tot het oordeel dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding en dat herplaatsing van [verweerster] , ook gelet op de aard van de verstoring van de arbeidsverhouding, binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of in de rede ligt. Daarbij merkt de kantonrechter op dat VEON zich voldoende heeft ingespannen om binnen haar mogelijkheden een andere arbeidsplaats voor [verweerster] de vinden, door de vacature in de Oekraïne aan te bieden, welke vacature door [verweerster] is geweigerd. Ook heeft VEON met [verweerster] overleg gevoerd en hulp aangeboden. Dat [verweerster] op oneigenlijke gronden is gepasseerd voor enkele vacatures is niet gebleken. De keren dat [verweerster] intern heeft gesolliciteerd is zij op inhoudelijke gronden afgewezen, omdat zij niet voor de betreffende functies kwalificeerde,. Het subsidiaire verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoring van de arbeidsrelatie zal daarom worden gehonoreerd.
16. Van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van VEON is onvoldoende gebleken. De kantonrechter volstaat kortheidshalve met verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen. De arbeidsovereenkomst zal daarom conform het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 sub a BW worden ontbonden per 1 april 2020.
16. Nu aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft VEON geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
25. Nu de arbeidsovereenkomst per 1 april 2020 zal worden ontbonden, is de in artikel 3.5 van de arbeidsovereenkomst overeengekomen contractuele beëindigingsvergoeding verschuldigd. [verweerster] heeft deze bij eventuele ontbinding per 1 april 2020 berekend op € 239.044,00 bruto. Daarnaast verzoekt zij bij ontbinding per die datum toekenning van € 75.847,63 bruto wegens niet-genoten vakantiedagen. Nu de hoogte van deze bedragen door VEON niet is betwist zullen deze worden toegewezen als hierna te melden. Dit geldt ook voor de wettelijke rente.
25. Voor toekenning van een billijke vergoeding, zoals door [verweerster] verzocht, ziet de kantonrechter geen aanleiding. Zoals hiervoor is overwogen is geen sprake van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van VEON.
27. De andere nevenvorderingen van [verweerster] (tewerkstelling etc.) behoeven na het voorgaande geen bespreking meer.