2 Tenlastelegging
De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte:
zaak A:
op 29 september 2019 te Amsterdam heeft geprobeerd om een verbalisant zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 primair), dan wel hem heeft mishandeld (feit 1 subsidiair), door een duim in het oog van deze verbalisant te drukken;
op 29 september 2019 te Amsterdam een auto heeft beschadigd door vanuit zijn woning huisraad naar buiten op straat te gooien (feit 2);
op 29 september 2019 te Amsterdam zich met geweld tegen zijn aanhouding heeft verzet, als gevolg waarvan een verbalisant een schaafwond aan zijn elleboog heeft opgelopen (feit 3);
zaak B:
op 21 januari 2019 te Amsterdam heeft geprobeerd om brand te stichten in zijn woning, door een gasleiding door te snijden en kaarsen aan te steken (primair);
op 21 januari 2019 te Amsterdam met geweld/dreiging met geweld of een andere feitelijkheid politie, brandweer en hulpdiensten wederrechtelijk heeft gedwongen naar zijn woning te komen (subsidiair);
zaak C:
op 15 oktober 2019 te Amsterdam een ruitje van een portiekdeur heeft vernield;
zaak D:
op 18 december 2019 te Amsterdam zich met geweld en bedreiging met geweld tegen zijn aanhouding heeft verzet (feit 1) en verbalisanten heeft beledigd (feit 2).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
op 29 september 2019 te Amsterdam een ambtenaar, [slachtoffer] , hoofdagent van politie Amsterdam-Amstelland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met noodsurveillance belast, heeft mishandeld door zijn, verdachtes, hand in het gezicht van die [slachtoffer] te drukken en zijn, verdachtes, vinger in het oog van die [slachtoffer] te drukken;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde:
op 29 september 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Opel Corsa, grijs, kenteken [kenteken] ), die aan een ander, te weten aan [naam eigenaar auto] toebehoorde, heeft beschadigd, door huisraad op die auto te gooien;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde:
op 29 september 2019 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [naam verbalisant] en [slachtoffer] , hoofdagenten van politie Amsterdam-Amstelland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met noodsurveillance belast, door in de richting van die [naam verbalisant] en [slachtoffer] te schoppen en zich in tegengestelde richting te bewegen dan waarheen die [naam verbalisant] en [slachtoffer] hem wilden brengen en terwijl hem, verdachte, de handboeien waren omgelegd, in de richting van die [naam verbalisant] en [slachtoffer] te schoppen, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond aan de elleboog bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
op 15 oktober 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruitje van een portiekdeur, dat aan een ander, te weten aan woningbouwvereniging Eigen Haard toebehoorde, heeft vernield;
ten aanzien van het in zaak D onder 1 tenlastegelegde:
op 18 december 2019 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] , hoofdagenten van politie Amsterdam-Amstelland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met noodhulp belast, welk verzet bestond uit het weigeren om zijn, verdachtes, armen te geven om die [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] de handboeien bij hem, verdachte, aan te leggen en zijn, verdachtes, armen met kracht de andere richting in brengen dan waar die [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] hem brachten en door met zijn, verdachtes, benen trapbewegingen in de richting van die [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] te maken;
ten aanzien van het in zaak D onder 2 tenlastegelegde:
op 18 december 2019 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren, te weten [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] , hoofdagenten van politie Amsterdam-Amstelland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met noodhulp belast, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: “Rot op flikkers”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
9 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair en het in zaak B onder primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair, 2 en 3, het in zaak C en het in zaak D onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in het in zaak A onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
mishandeling;
ten aanzien van het in het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van het in het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf en de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
ten aanzien van het in het in zaak C bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van het in het in zaak D onder 1 bewezenverklaarde:
wederspannigheid;
ten aanzien van het in het in zaak D onder 2 bewezenverklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 40 (veertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op afspraken met GGZ Reclassering Inforsa, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
- Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen en zal meewerken aan diagnostiek ten behoeve van het aanvragen van de indicatiestelling klinische opname uitgevoerd door het Forensisch Ambulante Zorgteam van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde zal, wanneer er plaats is, verblijven in de woonvoorziening MiddelenBewust van Leger des Heils of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
- Meewerken aan dagbesteding
Veroordeelde zal meewerken aan het vinden en behouden van passende dagbesteding.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan GGZ Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot € 250,- (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 250,- (tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen gijzeling. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [naam eigenaar auto] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2020.