7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat sprake is van een hoog herhalingsrisico, de mate van geweld waardoor aangeefster fors letsel heeft opgelopen, het besmettingsrisico omdat verdachte het condoom heeft afgegaan en het gebrek aan berouw en empathie bij verdachte. [slachtoffer] kampt tot op de dag van vandaag met psychische en fysieke klachten door het delict.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, namelijk het verkrachten van [slachtoffer] . Verdachte is in de nacht van 27 juli 2019 in contact gekomen met [slachtoffer] en zij zijn samen met de taxi naar het huis van [slachtoffer] gegaan. In de woning heeft hij haar gedwongen seks met hem te hebben waarbij hij fors geweld heeft gebruikt. Verdachte heeft met zijn handelen de door [slachtoffer] aangegeven grenzen overschreden en daarmee een grove inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. [slachtoffer] heeft op de zitting een verklaring voorgedragen waaruit blijkt wat voor verregaande gevolgen deze gebeurtenis heeft gehad op haar leven. Zij heeft nog steeds pijnscheuten in haar onderbuik omdat zij door het trauma spanning op haar bekken houdt. Zij is bang voor geluid, zij is bang voor mannen en voelt zich niet meer veilig op straat. Door toedoen van verdachte is haar vertrouwen in mensen beschadigd. Zij is als gevolg van het misdrijf haar baan verloren en omdat zij gezien haar gesteldheid niet in staat is een nieuwe baan te zoeken, dreigt zij in financiële problemen te raken. Ook is [slachtoffer] gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis waarvoor zij wordt behandeld.
Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar het oriëntatiepunt dat in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is vastgesteld voor verkrachting. Dat oriëntatiepunt noemt als vertrekpunt bij een verkrachting een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank vindt dat er in dit geval strafverzwarende factoren zijn die maken dat van dat uitgangspunt moet worden afgeweken. In de eerste plaats heeft verdachte fors geweld gebruikt als gevolg waarvan [slachtoffer] fysiek letsel heeft opgelopen. Dat [slachtoffer] door het delict is getraumatiseerd, is ook zonder meer strafverzwarend. Ook bestond er een risico voor [slachtoffer] dat zij besmet zou zijn met een seksueel overdraagbare aandoening omdat verdachte tijdens de seks het condoom heeft afgedaan. Tot slot vindt de rechtbank strafverzwarend dat verdachte het feit heeft begaan in de woning van [slachtoffer] , terwijl dit juist voor haar de plek moet zijn waar zij zich veilig zou moeten voelen.
De rechtbank heeft op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van 4 februari 2020 van verdachte gezien dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Dit strafblad geeft de rechtbank dus geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
Over de persoon van verdachte is een pro-Justitiarapportage van 21 februari 2020 opgesteld door psycholoog Y. Yntema. De psycholoog concludeert dat sprake is van een lichte stoornis in het gebruik van alcohol bij verdachte en dat dit ten tijde van het plegen van het delict ook al zo was. Deze lichte stoornis heeft, ondanks dat verdachte stelt aangeschoten te zijn geweest ten tijde van het delict, geen invloed gehad op zijn gedragskeuzes op dat moment. Wel kan deze problematiek mogelijk van invloed zijn op het denken en handelen van verdachte. De psycholoog heeft geadviseerd het delict volledig aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 27 februari 2020.
Hoewel er geen stoornis is vastgesteld en er geen behandeladvies is gegeven vanuit het pro-Justitiarapport, maakt de reclassering zich ernstig zorgen om verdachte. Zij vinden interventies wel noodzakelijk, onder andere vanwege de ernst van het feit, de antisociale gedragingen van verdachte en zijn psychosociaal functioneren. Zij zien aanwijzingen voor pro-criminele opvattingen en er spelen problemen op het gebied van wonen en werken. Daarnaast is er sprake van een hoog recidiverisico. Bij een veroordeling wordt daarom een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van ambulante behandeling bij De Waag, oplegging van een alcohol- en een contactverbod, en overige voorwaarden zoals meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole. Op de zitting heeft verdachte aangegeven dat hij zich niet in het advies van de reclassering en de voorgestelde voorwaarden kan vinden en het niet eens is met het door de reclassering geadviseerde behandel- en begeleidingsplan.
Hoewel de rechtbank wel de noodzaak ziet van interventies op de gebieden wonen, werk, inkomen en de alcoholproblematiek van verdachte, ziet zij op dit moment geen mogelijkheden voor behandeling en begeleiding door de reclassering omdat verdachte heeft laten blijken dat hij daar niet open voor staat. Aangezien de rechtbank verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur zal opleggen, kunnen de door de reclassering voorgestelde voorwaarden mogelijk in het kader van de voorlopige invrijheidsstelling, als verdachte daarvoor in aanmerking komt, uitgevoerd worden.
Alles afwegende, in het bijzonder de ernst van het feit, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren, een passende en geboden straf. De strafduur is lager dan de officier van justitie heeft geëist omdat de rechtbank niet uitgaat van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie maar de LOVS-oriëntatiepunten waarin een lager oriëntatiepunt wordt genoemd.
8. Beoordeling van de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
8.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Op de zitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer] niet een onevenredige belasting van de strafzaak oplevert.
Verder staat vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De hoogte van de vordering van de materiële schade is onderbouwd met een factuur van huisarts [huisarts] voor het opstellen van een schriftelijke beantwoording van vragen en een kopie van een bon van de kosten voor een matras.
Ook staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als de benadeelde partij door het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. Dat daarvan evident sprake is, blijkt uit de aard van het delict, de omstandigheden waaronder die verkrachting heeft plaatsgevonden en de onderbouwing van de vordering met onder meer een verklaring van huisarts [huisarts] van 28 februari 2020, waaruit volgt dat [slachtoffer] na de gebeurtenis ruim twee weken last had van pijn in het genitaal gebied en tot op de dag van vandaag last heeft van bekkenpijnen door bekkenbodemhypertonie waarvoor zij later nog behandeld zal worden. Daarnaast is de vordering onderbouwd met een verklaring van psychiater H. Dalmeijer en sociotherapeut A. Duinmeijer van 18 februari 2020, waarin wordt beschreven dat [slachtoffer] naar aanleiding van de gebeurtenis klachten heeft die passen bij een posttraumatische stress-stoornis waarvoor zij wordt behandeld met EMDR therapie. Ook krijgt [slachtoffer] medicatie vanwege hardnekkige slaapklachten en voert zij ondersteunende gesprekken met voornoemde sociotherapeut. Het causaal verband tussen het psychisch letsel en het bewezenverklaarde is daarmee voldoende aangetoond. Ook is hiermee aangetoond dat de gevolgen van het bewezenverklaarde feit voor de benadeelde zeer groot zijn en tot op de dag van vandaag voortduren. Dit volgt ook uit de verklaring die de benadeelde als slachtoffer op de zitting heeft afgelegd. Alles bij elkaar genomen vindt de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 20.000,- redelijk en billijk.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 20.265,90 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2019 tot aan de dag waarop het bedrag volledig is voldaan.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte tegenover het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die haar door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 20.265,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2019 tot aan de dag waarop het bedrag volledig is voldaan.