RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het bezwaar zich richt tegen het doorsturen van het verzoek om informatie over de Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV) aan de desbetreffende pilotgemeente. Het bezwaar van verzoeker, voor zover dit ziet op onderdak in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL), heeft verweerder kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft op 13 maart 2020 tegen dit besluit beroep ingesteld (AMS 20/2143). Op dezelfde datum heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een ordemaatregel te treffen (AMS 20/2275).
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
2. Verzoeker verzoekt de rechtbank om geen griffierecht in rekening te brengen omdat hij niet beschikt over enig middel van bestaan vanwege het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter honoreert dit verzoek.
3. Verzoeker verzoekt een ordemaatregel te treffen zolang de van overheidswege gegeven instructie geldt dat mensen die verkouden zijn binnen moeten blijven. De voorzieningenrechter kwalificeert dit verzoek als een regulier verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4. Verzoeker heeft zich op 14 oktober 2019 tot verweerder gewend met een verzoek om (meer) informatie over de LVV. Tevens heeft verzoeker verweerder verzocht om vooraf te beoordelen of de VBL een adequate vorm van opvang en begeleiding is voor hem.
5. Op 30 oktober 2019 heeft verweerder verzoeker schriftelijk bericht dat zijn verzoek om informatie over de LVV voor de afhandeling is doorgezonden naar de gemeente Amsterdam. Voorts heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat vreemdelingen die actief willen meewerken aan vertrek uit Nederland zich kunnen melden op de VBL. Daar zal worden beoordeeld of zij in aanmerking kunnen komen voor plaatsing.
6. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op dit bezwaar beslist.
Wat vindt de voorzieningenrechter
7.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het verzoeker te doen is om
– onvoorwaardelijke – opvang vanwege de situatie op dit moment. De gemachtigde wil verzoeker binnen hebben. Dit acht de gemachtigde van groot openbaar belang. De gemachtigde wil dat verzoeker zijn handen wast en de gemachtigde wil verzoeker niet kuchend en rochelend tegenkomen.
7.2.
De voorzieningenrechter zal zich dan ook beperken tot het antwoord op de vraag of verzoeker in aanmerking komt voor – onvoorwaardelijke – opvang. De door de rijksoverheid afgekondigde maatregelen bestaan onder andere uit: binnen blijven, contact mijden, handen wassen en ‘social distancing’. Deze maatregelen hebben tot doel besmetting te voorkomen of de kans op besmetting tot een minimum te beperken.
7.3.
De gemachtigde laat na om toe te lichten waarom in het geval van verzoeker niet de voorwaarde voor verblijf in een VBL (actief mee werken aan vertrek uit Nederland) zou mogen worden gesteld. Evenmin is inzichtelijk gemaakt waarom de huidige situatie noopt tot het laten varen van deze, aan verblijf in de VBL, verbonden voorwaarde. Handen wassen kan ook buiten opvanglocaties. Indien en voor zover is bedoeld te stellen dat verzoeker het coronavirus heeft dan heeft de gemachtigde die stelling niet onderbouwd. Bovendien zou in dat geval de opvang aan bepaalde eisen moeten voldoen. Indien en voor zover is bedoeld te stellen dat verzoeker, als hij opvang heeft, minder kans loopt om besmet te raken met het coronavirus dan heeft de gemachtigde dat evenmin onderbouwd. Dat tussen het niet hebben van opvang en het risico op besmetting een (direct) verband bestaat heeft de gemachtigde niet verduidelijkt.
7.4.
De stelling dat verzoeker geen recht heeft op vervolgopvang in de LVV heeft de gemachtigde op geen enkele wijze onderbouwd. De gemachtigde volstaat met de opmerking dat vervolgopvang, onder de figuur van de LVV, verzoeker niet is aangeboden. De verwijzing naar de uitspraak van 5 februari 2020 van de rechtbank Amsterdam baat hem evenmin.1 Daar was aan de orde de beëindiging van de 24-uurs opvang. Dit betrof gemeentelijke opvang en geen LVV.
7.5.
In het beroepschrift werpt de gemachtigde alleen maar vragen op en laat na te motiveren waarom het besluit niet deugt. Een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit blijft daarom achterwege.
8. Het verzoek om een ordemaatregel/voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: