RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/187191-18 (Promis)
Datum uitspraak: 27 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat
1.
door zijn schuld op 15 september 2018 te Amsterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden, door met de door hem bestuurde personenauto terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, niet te stoppen voor een rood verkeerslicht, maar met hoge snelheid rechtdoor te rijden en daarbij geen voorrang te verlenen aan de hem tegemoetkomende en bij een groen verkeerslicht links afslaande motorrijder [slachtoffer] , dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.
2.
hij zich op 15 september 2018 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto na gebruik van een meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
Feit 2: ontvankelijkheid van de officier van justitie
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat er sprake is van een schending van het ne bis in idem beginsel, zodat de officier van justitie met betrekking tot dit feit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Het rijden onder invloed van alcohol wordt al vervolgd bij feit 1. Voor beide feiten geldt hetzelfde te beschermen rechtsbelang, te weten de verkeersveiligheid.
Volgens de officier van justitie is het rijden onder invloed van alcohol bij feit 1 alleen een omstandigheid die meeweegt bij de vraag over de vaststelling van de mate van schuld, en is van een dubbele vervolging voor hetzelfde feit geen sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat van een dubbele vervolging voor eenzelfde feit geen sprake is. Op een situatie als deze zullen bij een veroordeling voor beide feiten de samenloopbepalingen worden toegepast.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 15 september 2018 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de Verlengde Stellingweg, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Verlengde Stellingweg, komende uit de
richting van Molenwijk en gaande in de richting van Oostzaan,
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
verdachte reed met een snelheid tussen de 92 en 124 kilometer per uur,
verdachte is niet gestopt voor een in zijn richting geldend en (ongeveer) 4,9 seconden rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte heeft hierbij geen voorrang verleend aan de bestuurder van de motorfiets, te weten die [slachtoffer] , komende uit de tegengestelde richting, die doende was links af te slaan bij een 2,5 seconde groen uitstralend verkeerslicht,
verdachte is vervolgens tegen de motorfiets aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
op 15 september 2018 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, namelijk als bestuurder van een personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a (gewone bestuurder) van de Wegenverkeerswet 1994, 305 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8 Motivering van de straffen en maatregelen
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, ondanks de ernst van het feit, een gevangenisstraf niet op zijn plaats is, en geen zin heeft. De raadsman verzoekt in dat geval een werkstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. Uit de jurisprudentie (Gerechtshof Den Haag (2010:BO4298), Rechtbank Oost-Brabant (2019:3631) en Rechtbank Alkmaar (2010:BL4411)) blijkt dat ook in zaken waar een dode te betreuren is, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet standaard wordt opgelegd. Afgezet tegen de persoonlijke belangen van verdachte en het soort zaak is de eis van de officier van justitie ook te hoog.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan de destijds zevenendertigjarige [slachtoffer] is overleden. Verdachte is gaan autorijden nadat hij zodanig veel alcohol had gebruikt dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Bij het naderen van een kruising heeft verdachte met veel te hoge snelheid gereden en heeft hij bovendien geen snelheid geminderd. Ondanks dat de verkeerslichten op rood stonden is verdachte juist harder gaan rijden. Hij gaf zo gezegd een extra dot gas omdat het volgens hem nog oranje was en reed vlak voor het passeren van het rode licht in ieder geval bijna twee keer zo hard als de 50 km/u die ter plaatse is toegestaan. Om dit te kunnen doen diende hij ook nog een voor hem rijdende auto te passeren die wel voor het stoplicht stopte. Door al deze gedragingen heeft verdachte de op de kruising overstekende motorrijder [slachtoffer] over het hoofd gezien en is met volle snelheid tegen hem aangereden. De rechtbank rekent dit verdachte aan als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag.
Het trieste ongeval en de plotselinge dood van het slachtoffer hebben, zo blijkt uit de verklaring van de moeder van het slachtoffer die ter terechtzitting is voorgelezen, diepe en onherstelbare sporen nagelaten in het leven van de nabestaanden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zijn rijstijl sinds het ongeval te hebben aangepast in die zin dat hij nu bewuster bezig is met autorijden en ook voorzichtiger is en beter oplet.
Twee steekproeven door de politie geven echter een ander beeld te zien. Zowel in maart 2019, nota bene enkele dagen nadat verdachte zijn rijbewijs terug had gekregen nadat het zes maanden was ingehouden, als een half jaar later in oktober 2019 is verdachte korte tijd gevolgd. Bij beide steekproeven is geconstateerd dat verdachte, zodra hij niet het idee had dat hij gecontroleerd werd zoals bij een trajectcontrole, voortdurend (veel) harder reed dan toegestaan, zowel op de snelweg als binnen de bebouwde kom. Daarnaast werden meerdere overtredingen geconstateerd zoals zeer dicht op voorganger rijden, onnodig links rijden en geen richting aangeven. Deze bevindingen wijzen er niet op dat verdachte heeft geleerd van zijn fouten en daarnaast heeft de inhouding van zijn rijbewijs kennelijk ook onvoldoende effect gehad.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke gevallen worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting. In een situatie als de onderhavige waarbij sprake is van ernstige schuld aan het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, en waarbij alcoholgebruik is geconstateerd en sprake is van strafverzwarende omstandigheden (in dit geval overschrijding van de maximum snelheid en door rood licht rijden), nemen die oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 jaren als uitgangspunt.
Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedraging en de gevolgen daarvan, acht de rechtbank in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Rekening houdend met het tijdsverloop sinds het ongeval, zal de rechtbank de officier van justitie volgen in haar eis, en een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijke deel strekt er mede toe verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen.
Daarnaast acht de rechtbank in het kader van de verkeersveiligheid het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen noodzakelijk. De rechtbank acht het belang van het beschermen van de verkeersveiligheid groter dan het belang dat verdachte heeft bij behoud van zijn rijbewijs.
Mede gezien het feit dat verdachte geen enkele blijk heeft gegeven daadwerkelijk doordrongen te zijn van de noodzaak om zijn rijgedrag aan te passen, bestaat er geen reden om tot een lagere strafoplegging te komen dan de officier van justitie heeft geëist. Ook in de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die mede naar voren komen in het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 31 januari 2020, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opleggen van een lagere straf.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Met betrekking tot het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994,
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.
Beveelt dat een gedeelte, groot 1 jaar, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ontzegt verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
Bepaalt dat de duur van deze ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en L Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2020.