RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/233421-19 (Promis)
Datum uitspraak: 22 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .
1 Onderzoek ter terechtzittingen
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 31 januari 2020 en 8 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. L.E. Stroink, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Zaim, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] naar voren is gebracht. Namens verdachte heeft zijn bewindvoerder, [bewindvoerder] , gereageerd op de vordering van de benadeelde partij. J. Yntema, psycholoog, en J. van der Meer, psychiater, hebben op de zitting een toelichting gegeven op de door hen opgemaakte rapporten.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
op 28 september 2019 te Amsterdam [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 1] met kracht in een oor te bijten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8 Benadeelde partij
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 69,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade is opgebouwd uit de posten:
- -
Parkeerkosten ziekenhuis € 27,-
- -
Parkeerkosten politiebureau € 12,-
- -
Vernielde cd’s en platen € 30,-
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen voor de parkeerkosten en dat de benadeelde partij voor de cd’s en platen niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat dat deel van de vordering niet is onderbouwd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de bepleitte vrijspraak voor poging tot zware mishandeling en ontslag van alle rechtsvervolging. Mocht de rechtbank hem daarin niet volgen heeft de raadsman gezegd zich neer te leggen bij het oordeel van de rechtbank. De bewindvoerder heeft geen verweer gevoerd op de vordering.
Beoordeling
Ontvankelijkheid benadeelde partij
Op 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is de Wet Forensische Zorg in werking getreden. Met het afgeven van een zorgmachtiging door de strafrechter wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk ervoor zorgen dat verdachte verplichte zorg krijgt, waardoor kort gezegd het risico van gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend.
Omdat de rechtbank met het afgeven van de zorgmachtiging een equivalent van het vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht heeft verstrekt, is zij van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en de rechtbank ook een schadevergoedingsmaatregel kan opleggen. De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever door de invoering van de zorgmachtiging niet heeft bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van de benadeelde partij.
Toewijzing vordering benadeelde partij
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De post die ziet op de cd’s en platen is onvoldoende onderbouwd. Wel is aannemelijk dat er enige schade aan deze voorwerpen is ontstaan nu er sprake was van een worsteling in de winkel waarbij deze spullen op de grond gevallen zijn. De rechtbank schat deze schade op € 30,-. Dat leidt er toe dat de rechtbank tot toewijzing komt van de gevorderde schade en daarom € 69,- toewijst met daarover de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel.
Omdat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 69,- (negenenzestig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2019 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt op aan verdachte de verplichting ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , een bedrag van € 69,- (negenenzestig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2019 tot aan de dag van de voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 2 (twee) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2020.