RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/044058-20, 23/002003-17 ((herroeping VI; VI-nummer 99/000008-58) en 23/002503-18 (herroeping VI; VI-nummer 99/000008-58)
Datum uitspraak: 20 mei 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens op het adres [adres] , [woonplaats] , thans gedetineerd in [naam] .
1 Onderzoek ter terechtzitting
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (in/uit een pand, gelegen aan/bij de [adres pand 1] ), een of meer voorwerpen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan bedrijf [naam bedrijf] en/of [naam 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, (op een steiger) naar de derde etage van voornoemd pand is geklommen en/of gegaan en/of (vervolgens) met een koevoet, in elk geval een voorwerp, een (kozijn van een) raam van voornoemd pand heeft geforceerd en/of geopend en/of via het geopende raam naar binnen is geklommen en/of gegaan en/of voornoemd pand heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (kozijn van een) raam van een pand (gelegen aan/bij de [adres pand 1] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan bedrijf [naam bedrijf] en/of aan [naam 1] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (in/uit een pand, gelegen aan/bij het [adres pand 2] ), een of meer voorwerpen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan hotel Continental en/of [naam 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, (op een steiger) naar (de vierde etage van) voornoemd pand is geklommen en/of gegaan en/of (vervolgens) met een koevoet, in elk
geval een voorwerp, een (kozijn van een) raam van voornoemd pand heeft geforceerd en/of geopend en/of via het geopende raam naar binnen is geklommen en/of gegaan en/of voornoemd pand heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (kozijn van een) raam van een pand (gelegen aan/bij het [adres pand 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan hotel Continental en/of [naam 2] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, gelegen aan/bij het [adres pand 2] (hotel Continental) bij een ander, te weten bij de gasten verblijvende in voornoemde hotel, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 17 februari 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een pand, gelegen aan de [adres pand 1] , enig goed dat toebehoorde aan [naam bedrijf] weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak en inklimming, op een steiger naar de derde etage van voornoemd pand is geklommen en vervolgens met een voorwerp een kozijn van een raam van voornoemd pand heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 17 februari 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een kozijn van een raam van een pand gelegen aan het [adres pand 2] , dat aan hotel Continental toebehoorde, heeft vernield;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
9 Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij de stukken bevindt zich de op 3 maart 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaken met parketnummers 23/002003-17 en 23/002503-18, betreffende de onherroepelijk geworden arresten d.d. 24 januari 2018 resp. 13 december 2018 van het gerechtshof Amsterdam. Uit het onderliggende besluit voorlopige invrijheidstelling, gedateerd 5 februari 2019 en op diezelfde dag aan veroordeelde betekend, volgt dat veroordeelde “zich met ingang van de voorwaardelijke invrijheidstelling, thans berekend op 12-09-2018” gedurende 365 dagen dient te houden aan een aantal algemene en bijzondere voorwaarden. Verder wordt vermeld dat de proeftijd niet loopt “gedurende de tijd dat u rechtens uw vrijheid is ontnomen”. Het uittreksel van de justitiële documentatie van veroordeelde d.d. 28 april 2020 vermeldt bij onderhavige VI-zaak onder andere “datum v.i.: 12 september 2018”, “start- en einddatum proeftijd: 05 februari 2019 - 05 april 2020” en “duur proeftijd: 365 Dagen”.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat de proeftijd liep gedurende de periode zoals op het uittreksel van de justitiële documentatie van veroordeelde vermeld. Omdat veroordeelde, met het plegen van onderhavig strafbaar feit, de algemene voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft overtreden, vordert zij toewijzing van de vordering herroeping.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat als veroordeelde tijdig (zijnde 12 september 2018) in vrijheid was gesteld, de proeftijd op de pleegdatum verstreken zou zijn. Veroordeelde is echter in plaats van in september 2018 pas in februari 2019 in vrijheid gesteld; veroordeelde was in deze periode derhalve niet rechtens van zijn vrijheid beroofd. En zelfs als uitgegaan zou worden van een start van de proeftijd op 5 februari 2019, dan nog zou de proeftijd op de pleegdatum verstreken zijn. Om die reden moet de vordering afgewezen worden.
Subsidiair verzoekt de raadsman de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege het feit dat in een andere – nog openstaande – zaak ook al de herroeping van dezelfde VI is gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat er grote onduidelijkheid bestaat over wanneer de proeftijd van de voorlopige invrijheidsstelling gelopen heeft. Het uittreksel van de justitiële documentatie van veroordeelde lijkt voor de aanvang van de proeftijd uit te gaan van de datum van daadwerkelijke invrijheidstelling, zijnde 5 februari 2019. Het besluit voorlopige invrijheidsstelling vermeldt echter een eerdere datum, namelijk 12 september 2018.
In beide gevallen zou de proeftijd, blijkens het besluit voorlopige invrijheidsstelling én het uittreksel van de justitiële documentatie van veroordeelde bepaald op 365 dagen, op de pleegdatum van onderhavig feit verstreken zijn. Dat kan anders zijn als de proeftijd niet gelopen heeft omdat veroordeelde rechtens zijn vrijheid ontnomen is geweest. De rechtbank constateert dat de stukken op dat punt geen duidelijkheid bieden. Ook ter zitting is desgevraagd op dat punt geen duidelijkheid ontstaan. Zo is niet duidelijk geworden waarom veroordeelde pas op 5 februari 2019 daadwerkelijk in vrijheid is gesteld, ondanks een berekende datum voorlopige invrijheidstelling op 12 september 2018. Of sprake is geweest van rechtmatige vrijheidsbeneming, en dus rechtmatige verlenging (c.q. uitstel van aanvang) van de proeftijd, dan wel sprake is van een administratieve omissie, is voor de rechtbank niet te bepalen. Gelet hierop is voor de rechtbank niet komen vast te staan dat de proeftijd van veroordeelde op de pleegdatum van onderhavig feit, 20 februari 2020, nog liep. De rechtbank zal de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling daarom afwijzen.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 (veertien) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst af de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2020.