11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:
doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 (veertien) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: de nummers 7, 8, 9, 10, 13 en 19 van de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan de nabestaanden van: de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 11 van de beslaglijst
Gelast de teruggave aan verdachte van: de nummers 16, 17, 18, 20, 21, 22 en 23 van de beslaglijst.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: de nummers 14 en 15 van de beslaglijst.
Gelast de vernietiging van: nummer 12 van de beslaglijst.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 19.088,40 (negentienduizendachtentachtig euro en veertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, € 40.000,- (veertigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade en € 3.222,- (drieduizendtweehonderdtweeëntwintig euro) aan vergoeding van proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 13 januari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] aan de Staat € 62.310,40 (tweeënzestigduizenddriehonderdtien euro en veertig eurocent ) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 325 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 817,94 (achthonderdzeventien euro en vierennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 13 januari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat van € 817,94 (achthonderdzeventien euro en vierennegentig eurocent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 16 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2020.