vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Vonnis van 22 januari 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/663780 HA ZA 19-330 (hierna:
zaak 19-330) van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SWAPSCHADE B.V.
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J.R. Oude Middendorp te Enschede,
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/667392 / HA ZA 19-599
(hierna: zaak 19-599) van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SWAPSCHADE B.V.
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J.R. Oude Middendorp te Enschede,
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te AMSTERDAM,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/664911 / HA ZA 19-414 (hierna:
zaak 19-414) van
de stichting
STICHTING SWAPSCHADE,
gevestigd te Naarden,
eiseres,
advocaat mr. A.J.R. Oude Middendorp te Enschede,
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam,
Partijen zullen hierna Swapschade B.V. , Stichting Swapschade en ABN Amro worden genoemd.
4 De beoordeling
in zaak 19-330
4.1.
De rechtbank heeft in zaak 19-330 aan partijen kenbaar gemaakt dat zij voornemens is de zaak te splitsen en af te splitsen van de gevoegde zaken 19-599 en 19-414.
4.2.
Swapschade B.V. heeft de rechtbank bericht dat zij zich kan vinden in dit voornemen. ABN Amro heeft gemotiveerd toegelicht waarom zij zich tegen splitsing en afsplitsing verzet.
4.3.
Ondanks de door ABN Amro naar voren gebrachte bezwaren, zal de rechtbank overgaan tot de voorgenomen splitsing en afsplitsing. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Swapschade B.V. treedt in deze zaak op namens drie volmachtgevers, te weten i) [volmachtgever BV 1] , ii) [volmachtgever] en iii) [volmachtgever BV 2] Enige relatie tussen deze volmachtgevers ontbreekt. Dit leek aanvankelijk niet problematisch, omdat Swapschade B.V., gezien de bewoordingen van de dagvaarding, de vorderingen van deze volmachtgevers generiek leek in te steken. Swapschade B.V. had aan de individuele vorderingen van de volmachtgevers immers hoofdzakelijk (algemene) stellingen ten grondslag gelegd, waaronder de stellingen dat ABN Amro de volmachtgevers bij het aangaan van de rentswaps onvoldoende informatie heeft verstrekt, hen een rentecap in plaats van een renteswap had moeten adviseren en dat de volmachtgevers, bij een juiste voorlichting daarover, dat advies ook zouden hebben opgevolgd. Per individuele volmachtgever heeft zij (“voor zover noodzakelijk”) slechts een (zeer) gering aantal individuele feiten gesteld die als feitelijke onderbouwing van die stellingen kunnen dienen. Naar aanleiding van het door ABN Amro gevoerde verweer dat Swapschade B.V. niet aan haar stelplicht heeft voldaan, heeft Swapschade B.V. de rechtbank verzocht om re- en dupliek toe te staan, zodat zij in een conclusie van repliek genoemde stellingen per individuele volmachtgever met feiten en omstandigheden kan onderbouwen. Anders dan zij aanvankelijk deed, wenst zij nu dus aan te sturen op een individuele beoordeling van de vorderingen per volmachtgever.
4.5.
Gezien het vonnis van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:504), kan de rechtbank ABN Amro volgen in haar betoog dat Swapschade B.V. zich bij het opstellen van de dagvaarding reeds had kunnen (en moeten) realiseren dat het stellen van individuele feiten en omstandigheden ter onderbouwing van de vorderingen noodzakelijk is. Dit vonnis is immers gewezen in een vergelijkbare zaak, waarin Swapschade B.V. ook betrokken is geweest en waarin is geoordeeld dat “voor een beoordeling van de ingestelde vorderingen op individueel niveau nodig [is] dat voor elk van de lastgevers feiten worden gesteld over wat er in hun individuele geval precies aan de hand is geweest”. Dit staat er echter niet aan in de weg dat Swapschade B.V. dit in de onderhavige zaak alsnog doet. Het staat een partij in beginsel immers vrij om in een lopende procedure (ook in hoger beroep) zijn koers te wijzigen en nieuwe stellingen te betrekken. Dit recht kan echter door de eisen van een goede procesorde worden begrensd. In dit geval bestaat evenwel geen aanleiding dit recht met het oog daarop te begrenzen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het hier om reeds ingenomen stellingen gaat die van een (nadere, feitelijke) onderbouwing worden voorzien in een stand van de procedure, waarin dat nog goed mogelijk is. Er heeft immers nog geen comparitie of re- en dupliek plaatsgevonden. Er bestaat in dit geval dan ook geen aanleiding om Swapschade B.V. het recht om reeds ingenomen stellingen nader met feiten en omstandigheden te onderbouwen, te ontzeggen.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt deze (aangekondigde) gewijzigde insteek van Swapschade B.V. echter wel met zich dat er niet langer een zodanige samenhang tussen de vorderingen van de individuele volmachtgevers zal bestaan dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling van die vorderingen wettigen (vgl. HR 27 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6348). Bij dit oordeel wordt betrokken dat ABN Amro per volmachtgever ook verweren (een beroep op verjaring en op schending van de klachtplicht) heeft gevoerd, die per volmachtgever individueel beoordeeld zullen moeten worden, én dat zij per volmachtgever reconventionele vorderingen heeft ingesteld. Aan het betoog van ABN Amro dat aan genoemde verweren wellicht niet zal worden toegekomen, dus dat daarin geen reden voor splitsing kan worden gevonden, wordt voorbij gegaan. Nu ABN Amro deze verweren heeft gevoerd, zullen deze ook beoordeeld moeten worden, te meer nu verstrekkende verweren als verjaring en schending klachtplicht juist kunnen maken dat niet aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen wordt toegekomen. Splitsing van de zaak in drie afzonderlijke procedures is dan ook aangewezen.
4.7.
De door ABN Amro geuite vrees dat Swapschade B.V., na splitsing van de zaken, niet daadwerkelijk individuele feiten en omstandigheden per volmachtgever zal gaan stellen, zodat de splitsing wat haar betreft een nodeloze exercitie zal blijken te zijn, geeft geen aanleiding het splitsen van de zaak achterwege te laten. Die vrees betreft slechts een prognose, waarop niet vooruit kan worden gelopen en die ook onvoldoende grond biedt om Swapschade B.V. het recht te ontzeggen nadere feiten en omstandigheden te stellen.
4.8.
Gelet op het voorgaande zal zaak 19-330 in drie afzonderlijke procedures worden gesplitst met eigen zaak- en rolnummers en waarbij de griffier in elke aldus afgesplitste zaak (van zowel Swapschade B.V. als van ABN Amro) afzonderlijk griffierecht zal heffen.
4.9.
Het voorgaande leidt de rechtbank er voorts toe de (te splitsen) zaak 19-330 van de gevoegde zaken 19-599 en 19-414 af te splitsen. Om de hiervoor genoemde redenen zal er immers ook niet langer een zodanige samenhang tussen (de te splitsen) zaak 19-330 en de zaken 19-599 en 19-414 bestaan dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling van die zaken wettigen. De omstandigheid dat genoemde zaken bij vonnis van 10 juli 2019 zijn gevoegd, staat niet aan het thans weer (af)splitsen van die zaken in de weg. Genoemd vonnis bevat immers slechts een instructie in de betreffende zaken en bevat geen bindende eindbeslissingen, waarvan niet kan worden teruggekomen.
4.10.
Met Swapschade B.V. ziet de rechtbank aanleiding om het moment waarop Swapschade B.V. deze feiten en omstandigheden per individuele volmachtgever naar voren mag of kan brengen, niet aan te laten komen op een (nog te plannen) comparitie. Het verzoek van Swapschade B.V. om een conclusie van repliek te nemen, waarin zij de bedoelde feiten en omstandigheden naar voren kan brengen, zal om die reden worden toegestaan. De te splitsen zaken zullen daartoe naar de rol worden verwezen, tevens voor conclusie van antwoord in reconventie. ABN Amro zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij conclusies van dupliek op de conclusie van repliek te reageren.
4.11.
Nu de noodzaak tot het houden van een tweede schriftelijke ronde in de te splitsen zaken is gecreëerd door de wijze waarop Swapschade B.V. de procedure heeft ingestoken en de omstandigheid dat zij nu haar koers wenst te wijzigen, zal hiermee bij de uiteindelijk te nemen beslissing over de proceskosten (ten nadele van Swapschade B.V.) rekening worden gehouden. In het geval ABN Amro in de proceskosten wordt veroordeeld, zullen de dagvaarding en conclusie van repliek in de begroting van die kosten als één processtuk worden gewogen.
4.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4.13.
Ook in zaak 19-599 heeft de rechtbank aan partijen kenbaar gemaakt dat zij voornemens is de zaak te splitsen en af te splitsen van de gevoegde zaken 19-330 en 19-414 en ook in deze zaak heeft Swapschade B.V. laten weten dat zij zich hierin kan vinden en heeft ABN Amro gemotiveerd toegelicht waarom zij zich tegen een splitsing en afsplitsing verzet.
4.14.
Net als in zaak 19-599 zal de rechtbank in zaak 19-330, ondanks de door ABN Amro naar voren gebrachte bezwaren, overgaan tot de voorgenomen splitsing alsook afsplitsing. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.15.
Swapschade B.V. treedt in deze zaak op namens drie volmachtgevers, te weten i) [volmachtgever BV 3] , ii) Kennis Vastgoed B.V. en iii) [volmachtgever maatschap] en diens vennoten. Enige relatie tussen deze volmachtgevers ontbreekt. Ook in deze zaak leek dit aanvankelijk niet problematisch, vanwege de gekozen generieke insteek. Swapschade B.V. had aan de individuele vorderingen van de volmachtgevers immers ook in deze zaak hoofdzakelijk (algemene) stellingen ten grondslag gelegd, waaronder de stellingen dat ABN Amro de volmachtgevers bij het aangaan van de rentswaps onvoldoende informatie heeft verstrekt, hen een rentecap in plaats van een renteswap had moeten adviseren en dat de volmachtgevers bij een juiste voorlichting daarover dat advies ook zouden hebben opgevolgd. Per individuele volmachtgever heeft zij (“voor zover noodzakelijk”) slechts een (zeer) gering aantal individuele feiten gesteld die als feitelijke onderbouwing van die stellingen kunnen dienen. In een brief van 27 augustus 2019, die Swapschade B.V. in reactie op het tussenvonnis van 10 juli 2019 (zie 2.1) heeft verstuurd, heeft Swapschade B.V. evenwel kenbaar gemaakt dat zij die stellingen thans per individuele volmachtgever met feiten en omstandigheden wenst te onderbouwen. Anders dan zij aanvankelijk deed, wenst zij nu dus ook in deze zaak aan te sturen op een individuele beoordeling van de vorderingen per volmachtgever.
4.16.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor (zie 4.5) is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat Swapschade B.V. niet het recht kan worden ontzegd om in de stand waarin de procedure zich nu bevindt (er heeft nog geen comparitie of re- en dupliek plaatsgehad) haar stellingen van een (nadere) onderbouwing te voorzien. Ook hier geldt dat
deze (aangekondigde) gewijzigde insteek met zich brengt dat er niet langer een zodanige samenhang tussen de vorderingen van de individuele volmachtgevers zal bestaan dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling van die vorderingen wettigen. Ook in deze zaak wordt bij dit oordeel betrokken dat ABN Amro per volmachtgever verweren (een beroep op schending klachtplicht en een beroep op verjaring) heeft gevoerd, die per volmachtgever individueel beoordeeld zullen moeten worden, én dat zij per volmachtgever reconventionele vorderingen heeft ingesteld. Splitsing van de zaak in drie afzonderlijke procedures is dan ook aangewezen.
4.17.
Aan de door ABN Amro geuite vrees dat Swapschade B.V., na splitsing van de zaken, niet daadwerkelijk individuele feiten en omstandigheden per volmachtgever zal gaan stellen en aan haar betoog dat de door haar gevoerde verweren geen splitsing rechtvaardigen, omdat aan een beoordeling daarvan wellicht niet toe wordt gekomen, wordt voorbij gegaan. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen zij hierover in zaak 19-330 heeft overwogen (zie 4.6 en 4.7).
4.18.
Het voorgaande brengt met zich dat zaak 19-599 in drie afzonderlijke procedures zal worden gesplitst met eigen zaak- en rolnummers en waarbij de griffier in elke aldus afgesplitste zaak (van zowel Swapschade B.V. als van ABN Amro) afzonderlijk griffierecht zal heffen.
4.19.
Uit hetgeen in zaak 19-330 is geoordeeld (zie 4.9), volgt dat thans nog slechts de zaken 19-599 en 19-414 zijn gevoegd. De overwegingen die in zaak 19-330 tot afsplitsing hebben geleid, zijn ook op zaak 19-599 van toepassing. ABN Amro heeft weliswaar verzocht om in elk geval de zaken 19-599 en 19-414 bij elkaar te houden vanwege de identieke claimelementen en feitelijke overeenkomsten in die zaken, maar daar bestaat, met name vanwege de individueel te beoordelen gevoerde verweren en ingestelde reconventionele vorderingen, geen aanleiding toe. De zaken 19-599 en 19-414 zullen dan ook eveneens van elkaar worden afgesplitst.
4.20.
Uit proceseconomische overwegingen ziet de rechtbank aanleiding om het moment waarop Swapschade B.V. de door haar aangekondigde feiten en omstandigheden per individuele volmachtgever naar voren kan brengen, ook in deze zaak niet aan te laten komen op een (nog te plannen) comparitie. De rechtbank zal de te splitsen zaken daarom naar de rol verwijzen voor conclusie van repliek, zodat Swapschade B.V. in die te nemen conclusie nadere feiten en omstandigheden naar voren kan brengen, en voor conclusie van antwoord in reconventie. ABN Amro zal in de gelegenheid worden gesteld om op de conclusie van repliek bij conclusie van dupliek te reageren.
4.21.
Nu de noodzaak tot het houden van een tweede schriftelijke ronde in de te splitsen zaken is gecreëerd door de wijze waarop Swapschade B.V. de procedure heeft ingestoken en de omstandigheid dat zij nu haar koers wenst te wijzigen, zal hiermee bij de uiteindelijk te nemen beslissing over de proceskosten (ten nadele van Swapschade B.V.) rekening worden gehouden. In het geval ABN Amro in de proceskosten wordt veroordeeld, zullen de dagvaarding en conclusie van repliek in de begroting van die kosten als één processtuk worden gewogen.
4.22.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4.23.
In zaak 19-414, waarin Stichting Swapschade optreedt namens één volmachtgever, te weten SnowWorld Leisure N.V., heeft de rechtbank het voornemen kenbaar gemaakt om deze zaak af te splitsen van de gevoegde zaken 19-330 en 19-599. Nu uit het voorgaande volgt dat die afsplitsing reeds uit de beslissingen in de zaken 19-330 en 19-599 voortvloeit, behoeft op dit voornemen niet meer te worden beslist.
4.24.
De aanleiding voor het kenbaar gemaakte voornemen, te weten de mededeling van Stichting Swapschade dat ook zij voor haar volmachtgever nadere feiten en omstandigheden wenst te stellen ter onderbouwing van de vorderingen, geeft de rechtbank aanleiding voorts nog het volgende te overwegen. Ook in deze zaak acht de rechtbank het aangewezen om uit proceseconomische overwegingen deze zaak naar de rol te verwijzen voor conclusie van repliek, zoals door Stichting Swapschade ook is verzocht, zodat Stichting Swapschade in die te nemen conclusie nadere feiten en omstandigheden naar voren kan brengen, waarna ABN Amro daarop bij conclusie van dupliek kan reageren.
4.25.
Nu de noodzaak tot het houden van een tweede schriftelijke ronde in de te splitsen zaken is gecreëerd door de wijze waarop Stichting Swapschade de procedure heeft ingestoken en de omstandigheid dat zij nu haar koers wenst te wijzigen, zal hiermee bij de uiteindelijk te nemen beslissing over de proceskosten (ten nadele van Stichting Swapschade) rekening worden gehouden. In het geval ABN Amro in de proceskosten wordt veroordeeld, zullen de dagvaarding en conclusie van repliek in de begroting van die kosten als één processtuk worden gewogen.
4.26.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
splitst de door Swapschade B.V. bij dagvaarding van 13 maart 2019 ingeleide procedure (met zaak- en rolnummer C/13/663780 / HA ZA 19-330) af van de met deze zaak gevoegde zaken C/13/667392 / HA ZA 19-599 en C/13/664911 / HA ZA 19-414;
5.2.
splitst de procedure met zaak- en rolnummer C/13/663780 / HA ZA 19-330 als volgt in afzonderlijke procedures:
-
SWAPSCHADE B.V. (namens [volmachtgever BV 1] ) / ABN AMRO BANK N.V. met zaak- en rolnummer C/13/663780 / HA ZA 19-330;
-
SWAPSCHADE B.V. (namens [volmachtgever] ) / ABN AMRO BANK N.V. met zaak- en rolnummer C/13/678644/ HA ZA 20-99;
-
SWAPSCHADE B.V. (namens [volmachtgever BV 2] ) / ABN AMRO BANK N.V. met zaak- en rolnummer C/13/678645 / HA ZA 20-100;
5.3.
verwijst de afzonderlijke procedures naar de rol van 11 maart 2020 voor conclusies van repliek tevens conclusies van antwoord in reconventie;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan;
5.5.
splitst de door Swapschade B.V. bij dagvaarding van 23 mei 2019 ingeleide procedure (met zaak- en rolnummer C/13/667392 / HA ZA 19-599) af van de gevoegde zaak C/13/664911 / HA ZA 19-414;
5.6.
splitst de procedure met zaak- en rolnummer C/13/667392 / HA ZA 19-599 als volgt in afzonderlijke procedures:
-
SWAPSCHADE B.V. (namens [volmachtgever BV 3] ) / ABN AMRO BANK N.V. met zaak- en rolnummer C/13/667392 / HA ZA 19-599;
-
SWAPSCHADE B.V. (namens Kennis Vastgoed B.V.) / ABN AMRO BANK N.V. met zaak- en rolnummer C/13/678646 / HA ZA 20-101;
-
SWAPSCHADE B.V. (namens [volmachtgever maatschap] en diens vennoten) / ABN AMRO BANK N.V. met zaak- en rolnummer C/13/678647/ HA ZA 20-102;
5.7.
verwijst de afzonderlijke procedures naar de rol van 11 maart 2020 voor conclusies van repliek tevens conclusies van antwoord in reconventie;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan;
5.9.
verwijst de zaak naar de rol van 11 maart 2020 voor conclusie van repliek;
5.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Bongers-Scheijde en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.