16. Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Het door [verzoekster 1] primair aangevoerde artikel 7:686 BW bevat geen zelfstandige grondslag voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar naar de kantonrechter begrijpt bedoelt [verzoekster 1] het verzoek te baseren op artikel 6:265 BW. Voor toewijzing van een verzoek tot ontbinding op grond van wanprestatie is vereist dat sprake is van een ernstige (in de zin van verwijtbare) vorm van wanprestatie die zodanige van aard is dat zij het ingrijpende gevolg van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, in beginsel met terugwerkende kracht tot de dag van de wanprestatie, kan rechtvaardigen. Bij dit uitgangspunt is deze ontbinding min of meer op een lijn te stellen met een beëindiging van de dienstbetrekking wegens een dringende reden. (HR 20 april 1990, NJ 1990, 702).
16. [verzoekster 1] heeft nagelaten te onderbouwen waar de ernstige wanprestatie, de tekort koming van niet geringe aard als bedoeld in artikel 6:265 BW, specifiek uit bestaat. Dat [verzoekster 1] niet tevreden is met de wijze waarop [verweerster] interviews afneemt, is daartoe onvoldoende. Het is niet de taak van de rechter om uit de aangedragen feiten een (eventuele) tekortkoming te destilleren. Dit alles los van de vraag of de procedure dan niet met een dagvaarding moet worden ingeleid. Het primaire verzoek zal in elk geval worden afgewezen.
16. De kantonrechter stelt - met betrekking tot het subsidiaire verzoek - voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [verzoekster 1] voert bij haar verzoek aan dat de redelijke grond gelegen is in artikel 7:669 lid 3, onderdelen e en g BW, te weten verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsverhouding, waardoor het in redelijkheid niet van haar te vergen is dat de arbeidsovereenkomst wordt voort gezet. [verweerster] heeft de juistheid van hetgeen door [verzoekster 1] naar voren is gebracht, gemotiveerd en inhoudelijk bestreden.
16. E-grond
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. De door [verzoekster 1] aangedragen argumenten zijn daartoe niet zwaar genoeg en/of niet aan [verweerster] verwijtbaar. Het verloop van het interview van 16 maart 2020 is onvoldoende en de eerdere interviews van [verweerster] maken dit niet anders. De kantonrechter heeft de opname van de interviews afgeluisterd en hooguit kan worden geconstateerd dat een inderdaad soms wat gejaagde interviewer moeite heeft met de antwoorden van een respondent, die kennelijk de storingslijn van Enexis had gebeld, en deze in te passen in het script.
16. Het had naar het oordeel van de kantonrechter, zeker gelet op het veeljarig dienstverband van [verweerster] waarbinnen zij altijd goed had gefunctioneerd, én de zeer recente overname door [verzoekster 1] , op de weg van [verzoekster 1] gelegen om - toen zij het gesprek beluisterde - rustig met [verweerster] te spreken over de verwachtingen van Enexis en een oplossing aan te dragen. Om direct te streven naar een einde van de arbeidsovereen-komst gaat alle perken te buiten. Ook de schorsing wordt buitenproportioneel geoordeeld, zeker zonder behoud van loon. Dat [verzoekster 1] in het (Engelse) introductieboek aandacht besteedt aan ‘fraud’ maakt dit niet anders; de daar beschreven situaties doen zich hier niet voor. En daarbij heeft [verzoekster 1] niet uitgelegd waarom meteen naar de zwaarste sanctie, opgenomen in het introductieboek, is gegrepen. Niet duidelijk is waarom een minder zware sanctie niet zou hebben volstaan. Dat [verzoekster 1] iets ‘fraud’ vindt, maakt overigens niet dat de kantonrechter datzelfde oordeel heeft of moet hebben.
16. G-grond
Ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. De arbeidsovereenkomst zal derhalve worden ontbonden, op de door artikel 7:671b lid 9 BW voorgeschreven termijn. Met een opzegtermijn van vier maanden en tegen het einde van de maand wordt het einde van de arbeidsovereenkomst bepaald op 1 januari 2021.
16. Transitievergoeding, billijke vergoeding en loon
De verstoring van de arbeidsrelatie vindt zijn oorsprong in de opstelling van [verzoekster 1] rond het interview van 16 maart 2020. Daarvan kan [verweerster] geen verwijt worden gemaakt. Nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen zijdens [verweerster] , komt haar de transitievergoeding toe. Uitgaande van einde per 1 januari 2021 en een maand-salaris van € 1.276,26 bruto, inclusief vakantietoeslag (op basis van de garantie-uren van 28 per week) heeft de kantonrechter de verschuldigde transitievergoeding berekend op € 13.735,28 bruto. Dit bedrag wordt toegewezen.
16. Billijke vergoeding
Geoordeeld wordt dat [verzoekster 1] is te kort geschoten in haar verplichtingen als werkgever door te snel aan te sturen op ontslag in plaats van [verweerster] te begeleiden en haar in de gelegenheid te stellen haar functioneren aan te passen, zo dat door [verzoekster 1] nodig werd geacht. De verhoudingen zijn daardoor na ruim dertig dienstjaren van [verweerster] verstoord geraakt en dit valt [verzoekster 1] ernstig te verwijten. Getuige de verklaringen die zijn overge-legd kon [verweerster] bogen op een onberispelijk dienstverband. Dat zij eerder in negatieve zin op haar functioneren is aangesproken blijkt immers nergens uit. Daarom zal [verweerster] een billijke vergoeding worden toegekend.
16. De kantonrechter neemt bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding de gezichts-punten van de uitspraken van de Hoge Raad in de afgelopen jaren (van ECLI:NL: HR:2017:1197 New Hairstyle tot ECLI:NL:HR:2020:955 Blue Circle) tot uitgangspunt.
16. Gelet op de eenzijdige werkervaring van [verweerster] , die meer dan 32 jaar hetzelfde werk heeft gedaan, haar leeftijd en haar moeilijke positie op de arbeidsmarkt, is gerede kans aanwezig dat [verweerster] tot haar pensionering geen werk meer vindt. [verweerster] zal derhalve langere tijd worden geconfronteerd met een inkomensachteruitgang, terwijl het einde van de arbeidsovereenkomst onnodig is geweest. [verweerster] heeft het gemis aan inkomen tot haar pensioenleeftijd becijferd op ruim € 75.000,- bruto, maar is daarbij van een te hoog maandsalaris uitgegaan. De kantonrechter heeft het bedrag aan gemist inkomen berekend op € 70.324,00 bruto, uitgaande van een maandsalaris van € 1.276,29 bruto en onder aftrek van de door [verweerster] te ontvangen sociale zekerheidsuitkeringen.
16. Nu [verweerster] een transitievergoeding wordt toegekend, terwijl anderzijds haar inkomens-achteruitgang volledig wordt gecompenseerd, maar van de billijke vergoeding ook een preventieve werking voor [verzoekster 1] dient uit te gaan, zal de transitievergoeding niet helemaal, maar voor driekwart met de billijke vergoeding worden verrekend. Aldus wordt de billijke vergoeding bepaald op een bedrag van (afgerond) € 60.000,00 bruto. [verzoekster 1] dient dit bedrag aan [verweerster] te voldoen.
16. Intrekkingsmogelijkheid
Op grond van artikel 7:686a BW wordt [verzoekster 1] een termijn gesteld waarbij zij de bevoegdheid heeft haar verzoekschrift in te trekken. De kantonrechter geeft [verzoekster 1] deze intrekkingsmogelijkheid tot 1 september 2020 en deelt mede dat intrekking kan geschieden middels een schriftelijke mededeling aan de griffie van de rechtbank, sector kanton, met gelijktijdige verzending van een afschrift aan [verweerster] .
16. Achterstallig loon
[verweerster] heeft als aanverwante vordering verzocht [verzoekster 1] te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 535,22 bruto over de maand maart 2020, op basis van haar inroostering voor 148 uur. Dat [verweerster] voor maart stond ingeroosterd voor 148 uur, is door [verzoekster 1] niet gemotiveerd betwist. [verzoekster 1] heeft gesteld nabetalingen te hebben verricht, maar die waren ten tijde van de zitting nog niet door [verweerster] ontvangen. Toegewezen zal derhalve worden het gevorderde bedrag met de wettelijke verhoging van 25%, waarbij geldt dat indien [verzoekster 1] inmiddels nabetalingen heeft gedaan, deze uiteraard in mindering kunnen worden gebracht. De gevorderde wettelijke rente is op dezelfde voet toewijsbaar, voor zover verschuldigd.
16. Kostenveroordeling
De kantonrechter bepaalt tot slot dat [verzoekster 1] de kosten van de procedure aan de zijde van [verweerster] dient te dragen, welke kosten tot heden worden begroot op € 720,00 voor salaris van de gemachtigde, voor zover verschuldigd, inclusief BTW.