vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 19 augustus 2020
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/658537 / HA ZA 18-1253 van
[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.A.M. Dilven te Etten-Leur,
[gedaagde en eiser in vrijwaring]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Janssens te Houten,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/13/666470 / HA ZA 19-522 van
[gedaagde en eiser in vrijwaring]
,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.W. Janssens te Houten,
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDSE SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.K. Sjouw te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde en eiser in vrijwaring] en NN worden genoemd.
5 De beoordeling
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
5.1.
Ter zitting zijn de beelden van het voorval tussen [eiser] en [gedaagde en eiser in vrijwaring] in de Amsterdam ArenA op 14 oktober 2017 bekeken. De camera bevindt zich kennelijk op enige afstand van het gebeuren, waardoor het niet altijd even goed te zien is wat er (precies) gebeurt.
De rechtbank heeft op die beelden het volgende waargenomen.
Er staat een groep mensen voor een kiosk in de galerij van het stadion. Personen die als [eiser] , [gedaagde en eiser in vrijwaring] en [betrokkene] zijn te identificeren staan dicht bij elkaar. Op enig moment geeft [gedaagde en eiser in vrijwaring] [eiser] met beide handen een duw op de borst, waardoor deze naar achteren beweegt. [eiser] heft zijn armen richting [gedaagde en eiser in vrijwaring] en doet enkele stappen terug. Vervolgens beweegt [eiser] met geheven armen, terwijl hij en [gedaagde en eiser in vrijwaring] elkaar vasthouden, terug in de richting van [gedaagde en eiser in vrijwaring] . [betrokkene] steekt op dat moment zijn arm en hand tussen de twee.
Er ontstaat een worsteling waarbij [eiser] en [gedaagde en eiser in vrijwaring] elkaar blijven vasthouden. [eiser] maakt daarbij een voor- en neerwaartse draaibeweging naar rechts in de richting van [gedaagde en eiser in vrijwaring] , waardoor [gedaagde en eiser in vrijwaring] richting de grond gaat, maar overeind blijft. [gedaagde en eiser in vrijwaring] beweegt hierbij enige passen naar achteren, zet zich vervolgens schrap en beweegt zich dan naar boven en naar voren, waardoor [eiser] weer naar achteren wordt geduwd.
Vervolgens vallen beide mannen in een (vanuit [gedaagde en eiser in vrijwaring] bezien) voorwaarts en naar rechts draaiende beweging op de grond, waarbij [gedaagde en eiser in vrijwaring] op [eiser] valt, die in een soort spagaat komt te liggen. Dan ligt [eiser] op zijn rug met [gedaagde en eiser in vrijwaring] boven hem hangend en haalt [gedaagde en eiser in vrijwaring] tweemaal met zijn rechterarm uit.
[gedaagde en eiser in vrijwaring] staat op en loopt weg. [eiser] blijft op de grond liggen.
5.2.
De waarnemingen van de verbalisanten van de politie (zie 3.2) corresponderen met de waarneming van de rechtbank. Ook zij hebben waargenomen dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] als eerste een duw aan [eiser] geeft en verklaren daarnaast dat zij zien dat het slachtoffer (lees: [eiser] ) terugduwt. Aan de op zichzelf staande verklaring van [betrokkene] (zie 3.3) dat [eiser] als eerste [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft vastgegrepen wordt voorbijgegaan.
5.3.
Tot uitgangspunt voor de beoordeling van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak strekt dan ook het volgende. [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft als eerste fysiek geweld toegepast door [eiser] met beide handen een duw te geven. Of [eiser] daaraan voorafgaand ‘opgefokt’, zoals [gedaagde en eiser in vrijwaring] stelt, dan wel ‘beleefd’, zoals [eiser] stelt, [gedaagde en eiser in vrijwaring] op voordringen in de rij heeft aangesproken, kan daarbij in het midden blijven. Ook al zou [eiser] een agressieve toon hebben gebezigd rechtvaardigt dat niet dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] hem een duw gaf. [eiser] heeft deze duw met een tegenduw/duwende beweging beantwoord. Dat hij, zoals hij stelt, alleen maar heeft geprobeerd om [gedaagde en eiser in vrijwaring] van zich af te houden kan niet uit de beelden worden afgeleid en is ook anderszins niet gebleken. In de daarop volgende worsteling (het door de verbalisanten omschreven ‘duwen en trekken’) zijn vervolgens twee fasen te onderscheiden: allereerst probeert [eiser] in een voorwaartse beweging (vergeefs) [gedaagde en eiser in vrijwaring] naar de grond toe te bewegen, daarna zet [gedaagde en eiser in vrijwaring] met kracht een tegengestelde beweging in en valt [eiser] uiteindelijk op de grond met [gedaagde en eiser in vrijwaring] bovenop hem.
Op basis van het vonnis van de politierechter kan verder, gelet op het bepaalde in artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in beginsel worden aangenomen dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] [eiser] heeft mishandeld door hem met de vuist in het gezicht te slaan.
in de hoofdzaak voorts
5.4.
Het geschil in de hoofdzaak betreft in de kern de vraag of [gedaagde en eiser in vrijwaring] aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [eiser] als gevolg van het voorval als hierboven omschreven stelt te hebben geleden. Daarbij kan (grotendeels) een onderscheid worden gemaakt tussen de schade als gevolg van de val op de grond en de schade als gevolg van de vuistslag in het gezicht. Volgens [eiser] heeft de val voor hem de meest ernstige consequenties gehad; zijn knie is nog steeds pijnlijk en zwak en zal naar verwachting nooit volledig herstellen. Van de fysieke schade als gevolg van de vuistslag is hij naar eigen zeggen (behoudens hoofdpijnklachten, vooral na inspanning) inmiddels hersteld.
5.5.
[gedaagde en eiser in vrijwaring] stelt zich allereerst op het standpunt dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden omdat het [eiser] zelf is geweest die hem heeft vastgepakt, is blijven vasthouden en vervolgens heeft geprobeerd hem met een soort judoworp op de grond te gooien. Als gevolg van de door hemzelf ingezette worp is [eiser] op de grond terecht gekomen. Van onrechtmatig handelen jegens [eiser] is volgens hem dan ook geen sprake. Subsidiair meent [gedaagde en eiser in vrijwaring] dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, waardoor aansprakelijkheid ontbreekt. Wat betreft de slag in het gezicht beroept [gedaagde en eiser in vrijwaring] zich op noodweer, althans noodweerexces. Voor zover de rechtbank mocht oordelen dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, beroept [gedaagde en eiser in vrijwaring] zich op eigen schuld aan de zijde van [eiser] .
5.6.
Het primaire standpunt van [gedaagde en eiser in vrijwaring] wordt verworpen. [gedaagde en eiser in vrijwaring] miskent daarmee dat hij zich als eerste gewelddadig jegens [eiser] heeft gedragen. Dat [eiser] hem in reactie hierop heeft vastgepakt en/of teruggeduwd, waarna een worsteling is ontstaan, betekent nog niet dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] niet voor de gevolgen van zijn eigen handelen aansprakelijk kan worden gehouden. Vaststaat dat [eiser] , pas nadat door [gedaagde en eiser in vrijwaring] (in de 2e fase, zie onder 5.3) een soort ‘tegenaanval’ was ingezet, door een door [gedaagde en eiser in vrijwaring] ingezette draaiende beweging op de grond is beland waarbij [gedaagde en eiser in vrijwaring] bovenop [eiser] terecht is gekomen. Dat [eiser] als gevolg van de door hemzelf ingezette worp ( [gedaagde en eiser in vrijwaring] doelt hierbij kennelijk op de 1e fase van het duwen/trekken) op de grond is beland kan dan ook niet als juist worden aanvaard. Vaststaat dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] vervolgens [eiser] in het gezicht heeft geslagen. De handelwijze van [gedaagde en eiser in vrijwaring] zelf heeft tot gevolg gehad dat [eiser] ongelukkig ten val is gekomen en letsel aan zijn hoofd heeft opgelopen en is, in zijn totaliteit bezien, als onrechtmatig jegens [eiser] aan te merken.
5.7.
Aangenomen kan worden dat [eiser] door de val op zijn minst enig knieletsel heeft opgelopen. Volgens [gedaagde en eiser in vrijwaring] is de ernst van het knieletsel ook mogelijk gelegen in eerdere knieoperaties die [eiser] (in 2002) heeft ondergaan. Dat dit het geval is blijkt niet uit het door [eiser] overgelegde advies van zijn medisch adviseur (zie 3.6) of uit andere overgelegde (medische) stukken. Daarnaast heeft [eiser] onweersproken gesteld dat hij voorafgaand aan het voorval actief sporten beoefende zoals voetbal, waartoe hij nu niet meer in staat is. Verder blijkt uit niets dat [eiser] voor het voorval last ondervond van zijn knie als gevolg van die eerdere operaties. Wel staat vast dat [eiser] na het voorval veel last heeft ondervonden van zijn knie. Zelfs als zijn knie voor het voorval als zwak kon worden beschouwd, dan nog heeft het voorval tot gevolg gehad dat ernstig knieletsel is ontstaan. Of en in hoeverre sprake is geweest van pre-existente klachten die hebben bijgedragen aan de ernst van de bestaande schade is evenwel een vraag die in deze procedure, waarin [eiser] slechts een beperkt voorschot op de door hem geleden schade vordert, niet aan de orde behoeft te komen. Deze vraag kan in de schadestaatprocedure (waarover hierna meer) nader worden onderzocht. Het verzoek van [gedaagde en eiser in vrijwaring] om een andere deskundige de mogelijke oorzaken van het door [eiser] opgelopen knieletsel te laten onderzoeken wordt dan ook gepasseerd.
5.8.
Het verweer [gedaagde en eiser in vrijwaring] dat hem ten aanzien van de slag in het gezicht een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt, wordt gepasseerd. Van een noodzaak tot verdediging van zichzelf tegen een wederrechtelijke aanranding door [eiser] was, zoals ook de politierechter (kennelijk) heeft aangenomen, in de hiervoor onder 5.3 omschreven omstandigheden geen sprake. Zoals eerder is overwogen heeft [gedaagde en eiser in vrijwaring] zelf als eerste de aanval gezocht en op geen enkele wijze valt in te zien dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] , toen [eiser] ten val was gekomen en weerloos op de grond lag, genoodzaakt was hem in het gezicht te slaan. Waar op geen enkel moment voor [gedaagde en eiser in vrijwaring] sprake is geweest van een noodweersituatie, kan ook niet worden aangenomen dat van noodweerexces sprake is geweest. Ook dit gedrag is als onrechtmatig jegens [eiser] aan te merken. Dat [eiser] als gevolg van de klap van [gedaagde en eiser in vrijwaring] kaakletsel heeft opgelopen en hoofdpijnklachten heeft ondervonden is als zodanig niet door [gedaagde en eiser in vrijwaring] betwist.
5.9.
Nu van bewuste agressieve acties van de zijde van [gedaagde en eiser in vrijwaring] sprake is geweest kan het voorval niet worden geduid als een ongelukkige samenloop van omstandigheden, zoals [gedaagde en eiser in vrijwaring] subsidiair heeft betoogd. Dat, zoals [gedaagde en eiser in vrijwaring] stelt, het vereiste causale verband tussen het onrechtmatige gedrag van [gedaagde en eiser in vrijwaring] en (enig) knieletsel en de kaak-en hoofdpijnklachten van [eiser] ontbreekt kan gelet op het voorgaande ook niet worden aangenomen. Evenmin kan worden aangenomen dat dit letsel niet aan [gedaagde en eiser in vrijwaring] kan worden toegerekend. Objectief beschouwd was te voorzien dat de handelwijze van [gedaagde en eiser in vrijwaring] dergelijk letsel tot gevolg zou kunnen hebben. Dit betekent dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden en lijdt.
5.10.
Wel slaagt het beroep van [gedaagde en eiser in vrijwaring] op eigen schuld aan de zijde van [eiser] . Op basis van de beelden, zoals waargenomen door de verbalisanten en de rechtbank zelf, moet worden aangenomen dat [eiser] op de eerste duw van [gedaagde en eiser in vrijwaring] met een duw heeft gereageerd en daarna ook in een duwende/voorwaartse beweging heeft getracht [gedaagde en eiser in vrijwaring] naar de grond te brengen, wat tot verdere escalatie heeft geleid. Dat [eiser] , zoals hij stelt, alleen maar heeft getracht [gedaagde en eiser in vrijwaring] van zich af te houden wordt door de beelden niet onderschreven. Dat de (tegen)duw en de daaropvolgende voorwaarts duwende beweging van [eiser] noodzakelijk waren om zichzelf te verdedigen kan dan ook niet worden aangenomen. Daarmee staat vast dat de schade van [eiser] mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank kan de schade in beginsel voor 1/3e deel aan [eiser] zelf en voor 2/3e deel aan [gedaagde en eiser in vrijwaring] worden toegerekend. In de omstandigheden dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] als eerste de (fysieke) confrontatie heeft gezocht en zich ook daarna zich het meest agressief jegens [eiser] heeft opgesteld ziet de rechtbank echter aanleiding voor toepassing van de billijkheidscorrectie, in die zin dat de schade voor 25% aan [eiser] en 75% aan [gedaagde en eiser in vrijwaring] zal worden toegerekend.
5.11.
Voor een verwijzing naar een schadestaatprocedure heeft te gelden dat slechts noodzakelijk is dat aannemelijk is gemaakt dat schade is ontstaan. De hoogte van die schade kan worden beslist in de schadestaatprocedure. Het bestaan van schade, anders en hoger dan het door [eiser] gevorderde voorschot op schadevergoeding, is aannemelijk geworden in deze procedure. De eerste vordering van [eiser] is dan ook als hierna te melden toewijsbaar.
5.12.
Dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] over het toe te kennen schadebedrag wettelijke rente is verschuldigd volgt uit de wet. De tweede vordering van [eiser] is eveneens toewijsbaar. Daarbij wordt de ingangsdatum van de periode waarover die rente is verschuldigd bepaald op het moment dat die schade zich ook heeft gemanifesteerd. De door [eiser] gestelde schade uit inkomstenderving is immers later ontstaan dan de dag waarop [gedaagde en eiser in vrijwaring] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Dit geldt ook voor andere door [eiser] gestelde schadeposten.
5.13.
In deze procedure heeft [eiser] gevorderd [gedaagde en eiser in vrijwaring] te veroordelen tot betaling van een voorschot ter hoogte van € 15.872,63, overeenkomstig een begroting opgesteld door Slachtofferhulp Nederland. De door [eiser] gestelde schadeposten zijn betwist door [gedaagde en eiser in vrijwaring] .
5.13.1.
De door [eiser] gestelde schadeposten zijn op te delen in twee soorten van schade:
- -
door [eiser] gestelde gemaakte kosten (annulering vakantie, kapotte bril en broek, aanschaf of huur van apparatuur, apotheekkosten, eigen risico zorgverzekering, reiskosten en seizoenkaart Ajax) en
- -
geabstraheerde kosten (daggeldvergoeding, huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en immateriële schade).
5.13.2.
Bij de beoordeling van het gevorderde voorschot op de gevorderde vermogensschade, staat voorop dat [eiser] feiten en omstandigheden dient te stellen waaruit het causale verband tussen de door hem gestelde (vermogens)schadeposten en het voorval kan worden afgeleid. Verder dient [eiser] , gelet op de betwisting door [gedaagde en eiser in vrijwaring] , zijn gestelde schadeposten deugdelijk te onderbouwen.
5.13.3.
[eiser] en zijn vrouw hebben op 29 maart 2017 een vakantie naar Florida, VS, geboekt met een vertrek op 17 november 2017. Deze reis heeft [eiser] als gevolg van zijn door het voorval opgelopen letsel moeten annuleren. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte factuur van deze reis, blijkt dat [eiser] voor deze reis geen annuleringsverzekering heeft gesloten en dat de reisagent een bedrag van € 2.421,10 in rekening heeft gebracht aan annuleringskosten. De door [eiser] gestelde schadepost aan annuleringskosten zijn daarmee, anders dan [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft betoogd, voldoende onderbouwd. Bovendien is duidelijk dat het dit bedrag niet zal worden vergoed door de reisagent of een verzekering (want er is geen annuleringsverzekering gesloten). Het verweer van [gedaagde en eiser in vrijwaring] dat [eiser] duidelijk moet maken waarom maar een deel van de reissom is terugbetaald, kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat [eiser] deze schade niet heeft geleden.
5.13.4.
Bij het voorval is de bril van [eiser] kapot gegaan en in het ziekenhuis is zijn broek kapot geknipt. Dat deze schadeposten het gevolg zijn van het voorval staat vast. Ook deze posten heeft [eiser] onderbouwd met de aanschafbonnen voor de bril (van 27 mei 2017) en de broek (van 16 september 2017). Het verweer van [gedaagde en eiser in vrijwaring] dat deze schadeposten onvoldoende heeft onderbouwd wordt dan ook verworpen. Daarnaast zijn deze zaken kort voor het voorval door [eiser] gekocht, zodat de gevorderde bedragen volledig als geleden schade kunnen worden beschouwd.
5.13.5.
[eiser] heeft als producties 27 en 28 een declaratieoverzicht van de kalenderjaren 2017 en 2018 van zijn zorgverzekering overgelegd. Daaruit volgt dat [eiser] een bedrag van € 385,00 per jaar aan eigen risico over de kalenderjaren 2017 en 2018 heeft betaald na 14 oktober 2017. Daarmee is voldoende onderbouwd dat [eiser] deze kosten in die jaren heeft moeten maken als gevolg van het voorval met [gedaagde en eiser in vrijwaring] . Die kosten komen dan ook als hierna te melden voor vergoeding door [gedaagde en eiser in vrijwaring] in aanmerking.
5.13.6.
In productie 31 heeft [eiser] zijn vordering van € 50,00 voor de huur en uiteindelijk koop van elleboogkrukken voldoende onderbouwd zodat die kosten als hierna te melden worden toegewezen.
5.13.7.
[eiser] heeft verder € 113,00 aan apotheekkosten gevorderd. Met de door hem op dit punt gegeven toelichting en de door overgelegde bankafschriften heeft hij deze schadepost voldoende onderbouwd.
5.13.8.
[eiser] heeft een bedrag van € 612,00 aan reis- en parkeerkosten gevorderd en deze onderbouwd met een overzicht van afstanden en een betaaloverzicht van parkeerkosten. Gelet op het verweer van [gedaagde en eiser in vrijwaring] (dat [eiser] in verband met het bezit van een leaseauto geen reiskosten heeft gemaakt) is deze onderbouwing – zonder nadere uitleg – onvoldoende om het gehele gevorderde bedrag als voorschot op een schadevergoeding toe te wijzen. Omdat wel voor de hand ligt dat [eiser] in verband met zijn veelvuldige bezoeken aan medische dienstverleners in elk geval parkeerkosten heeft moeten maken, zal een bedrag van € 80,00 als door [eiser] geleden schade worden aangemerkt.
5.13.9.
Als gevolg van het voorval en het door [eiser] opgelopen letsel wordt zijn stelling dat hij geen gebruik meer heeft kunnen van maken van zijn seizoenkaart Ajax gevolgd. De daarvoor begrote schadepost van € 119,00 wordt dan ook als hierna te melden toegewezen.
5.13.10.
[eiser] heeft een bedrag van € 3.025,00 gevorderd voor de aanschaf van een koelsysteem voor zijn knie en onderbeen. [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft daartegen aangevoerd dat hiervoor geen medische noodzaak bestaat. Dit verweer wordt verworpen. Volgens een brief van 15 juli 2019 van Fysiomed te Amsterdam heeft [eiser] op haar advies een koelsysteem aangeschaft. Uit die brieft blijkt dat Fysiomed dit advies heeft gegeven omdat [eiser] als gevolg van het letsel “een lokale verhoging had van de temperatuur, veel zwelling in de knie en het onderbeen, veel pijn en een forse flexie beperking van de knie” en “heeft dit koelsysteem geholpen om de klachten te verminderen en het dagelijks functioneren te verbeteren”. Daaruit volgt dat de aanschaf van een koelsysteem door de fysiotherapeut is geadviseerd omdat [eiser] veel last bleef ondervinden van het knieletsel dat het gevolg is van het voorval met [gedaagde en eiser in vrijwaring] . De gevorderde kosten voor de koop van dat koelsysteem komen dan ook als hierna te melden voor vergoeding door [eiser] in aanmerking.
Abstracte vermogensschade
5.13.11.
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit geldt ook in het geval van letselschade. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd (zo ook Hoge Raad, 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998).
5.13.12.
Slachtofferhulp Nederland heeft in haar begroting het aantal dagen dat [eiser] in het ziekenhuis opgenomen is geweest gesteld op 10. [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft aangevoerd dat dit onjuist is omdat volgens hem [eiser] 8 dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. Uit de door [eiser] overgelegde producties is niet exact op te maken op welke dag hij is opgenomen voor operaties en op welke dag hij is ontslagen uit het ziekenhuis. Daarom wordt hier uitgegaan van de door [gedaagde en eiser in vrijwaring] erkende 8 dagen (2 in 2017 en 6 in 2018). Het verweer van [gedaagde en eiser in vrijwaring] dat [eiser] niet heeft onderbouwd dat hij die dagen kosten heeft gemaakt in het ziekenhuis of dat de normen van de Letselschaderaad niet van toepassing zijn, wordt niet gevolgd. De schadepost aan daggeldvergoeding wordt dan ook begroot op een bedrag van € 236,00 (2 maal € 28,00 = € 56,00 plus 6 maal € 30,00 =
€ 180,00).
5.13.13.
[eiser] heeft een bedrag van € 1.176,50 gevorderd voor de door hem gestelde schadepost aan huishoudelijke hulp. [eiser] heeft daartoe betoogd dat hij na het voorval zijn normale taken aan in het huishouden niet meer heeft kunnen uitvoeren en dat dit wordt uitgevoerd door zijn echtgenote en hun inwonende volwassen zoon. [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft daartegen aangevoerd dat dit de huishoudelijke taken betreft waarvoor normaal gesproken geen professionele hulp wordt ingeschakeld, voor zover al aannemelijk is dat [eiser] die huishoudelijke taken naast zijn werk (waarbij hij naar eigen zeggen veelvuldig met de auto moest reizen in Nederland en België) zelf placht uit te voeren.
5.13.14.
In de lijn van de jurisprudentie als in het hierboven aangehaalde arrest van de Hoge Raad, moet worden aanvaard dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde moeten worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dat in dit geval sprake is van dergelijke werkzaamheden is niet gesteld door [eiser] , noch is dit gebleken, zoals [gedaagde en eiser in vrijwaring] terecht heeft aangevoerd. Daarom wordt in dit geval de begroting van Slachtofferhulp Nederland, gebaseerd op de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp, vooralsnog niet gevolgd. Het door [eiser] gevorderde voorschotbedrag ter vergoeding van huishoudelijke hulp wordt dan ook afgewezen.
5.13.15.
Slachtofferhulp Nederland heeft een post voor persoonlijke verzorging van [eiser] begroot op € 2.220,00 zijnde anderhalf uur per dag over een periode van 74 dagen (van 15 oktober tot eind 2017). Voor het uurtarief heeft Slachtofferhulp Nederland aansluiting gezocht bij de PGB norm voor niet professionals in 2017 van € 20,00 per uur, onder verwijzing naar ECLI:NL:GHARL:2014:181. Dit komt niet onredelijk voor, zodat het verweer van [gedaagde en eiser in vrijwaring] op dit punt niet wordt gevolgd. Dat [eiser] na het voorval verzorging nodig heeft gehad is aannemelijk. Anders dan [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft betoogd is voor vergoeding van persoonlijke verzorging niet noodzakelijk dat professionals worden ingehuurd en komen die kosten gemaakt door familieleden voor vergoeding in aanmerking. De aansluiting bij de PGB normering is redelijk en billijk, ook al omdat (wederom anders dan [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft betoogd) Slachtofferhulp Nederland is uitgegaan van een normbedrag van niet professionals. De gevorderde post van € 2.220,00 voor kosten van persoonlijke verzorging is dan ook als hierna te melden toewijsbaar.
5.13.16.
Tot slot heeft [eiser] een voorschotbedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Daartegen heeft [gedaagde en eiser in vrijwaring] aangevoerd dat hij niet aansprakelijk is te achten voor het knieletsel, ofwel voor het voorval tussen hem en [eiser] . Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt dit verweer van [gedaagde en eiser in vrijwaring] verworpen. De door [eiser] gestelde immateriële schade wordt als verder onvoldoende betwist begroot op dit bedrag.
5.13.17.
Uit het bovenstaande volgt dat het door [eiser] gevorderde voorschot kan worden begroot op een bedrag van:
|
Schadepost
|
|
bedrag
|
-
|
annulering vakantie
|
€
|
2.421,10
|
-
|
bril
|
|
898,00
|
-
|
broek
|
|
149,95
|
-
|
eigen risico zorgverzekering 2017 en 2018
|
|
770,00
|
-
|
elleboogkruk
|
|
50,00
|
-
|
apotheekkosten
|
|
113,00
|
-
|
reis-/parkeerkosten
|
|
80,00
|
-
|
seizoenkaart Ajax
|
|
119,00
|
-
|
koelsysteem
|
|
3.025,00
|
-
|
daggeldvergoeding
|
|
236,00
|
-
|
huishoudelijke hulp
|
|
0,00
|
-
|
persoonlijke verzorging / mantelzorg
|
|
2.220,00
|
-
|
voorschot op smartengeld
|
|
4.000,00
|
|
Totaal
|
€
|
14.082,05
|
Daarvan dient, gelet op hetgeen onder 5.10 is overwogen 25% voor rekening van [eiser] te blijven, wat betekent dat een bedrag van € 10.561,54 als voorschot zal worden toegewezen.
5.14.
Verder heeft [eiser] vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke kosten aan medisch advies en het opvragen van medische informatie gevorderd. Daartegen heeft [gedaagde en eiser in vrijwaring] aangevoerd dat deze kosten voor rekening komen van de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] . Uit niets is gebleken dat [eiser] een rechtsbijstandsverzekering heeft, en, als dat al het geval is, dat die verzekering deze kosten heeft gedekt. Het gevorderde bedrag onder IV is dan ook voor 75% toewijsbaar.
5.15.
Uit het bovenstaande volgt dat de vorderingen van [eiser] grotendeels worden toegewezen. [gedaagde en eiser in vrijwaring] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
- explootkosten
|
€
|
98,01
|
|
- griffierecht
|
|
895,00
|
|
- salaris advocaat
|
|
1.086,00
|
|
Totaal
|
€
|
2.079,01
|
|
De door [eiser] gevorderde kosten die ontstaan na dit vonnis zijn eveneens toewijsbaar. De over de proceskosten en de nakosten gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar als na te melden.
5.16.
[eiser] heeft in het vrijwaringsincident dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft ingesteld, geen akte met bijzondere inhoud genomen. Zijn kosten in dat incident worden dan ook begroot op nihil.
in de vrijwaringszaak verder
5.17.
NN heeft een beroep gedaan op een uitsluitingsgrond (opzetclausule) uit de polisvoorwaarden bij haar afwijzing van de schadeclaim die [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft ingediend bij haar.
5.18.
De onderhavige opzetclausule is gelijkluidend aan de opzetclausule in het Standaardpolismodel AVP 2000, opgesteld door het Verbond van Verzekeraars. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 april 2018 (ECLI:NL:HR:2018:601) uitgangspunten geformuleerd voor de uitleg en de toepassing van deze clausule, tegen de achtergrond van de bedoeling en strekking ervan en gegeven de betekenis van de AVP in het maatschappelijk verkeer. De rechtbank neemt bij haar beoordeling dit arrest tot uitgangspunt.
5.19.
Voor toepassing van de opzetclausule bij een schadevoorval moet sprake zijn van een opzettelijke en wederrechtelijke gedraging van de verzekerde die objectief bezien gericht is op het doen ontstaan van letsel of zaakschade, en waarbij het in feite toegebrachte letsel of de zaakschade naar objectieve maatstaven als een te verwachten of normaal gevolg van de desbetreffende gedraging kan worden aangemerkt.
5.20.
De eerste duw van [gedaagde en eiser in vrijwaring] als omschreven onder 5.3 is opzettelijk en de wederrechtelijkheid daarvan staat vast. De daaropvolgende als opzettelijke en wederrechtelijk aan te merken acties van [gedaagde en eiser in vrijwaring] (het duwen door [gedaagde en eiser in vrijwaring] , waardoor [eiser] ten val kwam en het slaan van [eiser] toen hij op de grond lag) zijn objectief gezien gericht op het doen ontstaan van letsel. [gedaagde en eiser in vrijwaring] betoogt op zichzelf terecht dat van een duw in zijn algemeenheid niet kan worden gezegd dat die steeds objectief bezien gericht is op het doen ontstaan van letsel. Doorslaggevend zijn echter de omstandigheden van het geval, en dus van de duw in kwestie. Deze omstandigheden, als beschreven onder 5.3, maken dat naar objectieve maatstaven gezegd kan worden dat het gedrag van [gedaagde en eiser in vrijwaring] gericht was op het toebrengen van letsel. Dat [eiser] zich met beide handen heeft verweerd, maakt dit niet anders.
5.21.
Het door [eiser] opgelopen letsel aan zijn knie is naar objectieve maatstaven een te verwachten gevolg van het duwen en trekken als in de beelden van het voorval is te waarnemen. Of [gedaagde en eiser in vrijwaring] bij het duwen en trekken het oogmerk op het toebrengen van letsel had of dat hij zich er van bewust was dat dit letsel daarvan het gevolg zou kunnen zijn, doet hier niet ter zake, omdat alleen opzet gericht op de gedraging zelf vereist is. Ook het letsel aan het hoofd is als te verwachten gevolg van het slaan door [gedaagde en eiser in vrijwaring] aan te merken.
5.22.
Het schadevoorval voldoet aldus in beginsel aan de voorwaarden voor toepassing van de opzetclausule. Resteert de vraag of de bijzondere omstandigheden van dit geval aanleiding vormen om te oordelen dat de clausule naar haar strekking hier niet van toepassing is.
5.23.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. Daarbij is van belang dat het handelen van [gedaagde en eiser in vrijwaring] , mede gelet op de omstandigheden waaronder hij tot dit handelen is gekomen, is te beschouwen als een “criminele” gedraging, waarop de opzetclausule in de kern genomen ziet.
5.24.
[gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft weliswaar gewezen op zijn strafrechtelijke veroordeling waarbij niet bewezen is geacht dat hij [eiser] heeft mishandeld door hem naar de grond te duwen. Dat oordeel van de strafrechter is bij een civielrechtelijke vraag over opzet van een gedraging echter niet doorslaggevend. Dat het gedrag van [gedaagde en eiser in vrijwaring] , in zijn totaliteit bezien, als onrechtmatig jegens [eiser] kan worden aangemerkt is in deze procedure vastgesteld (zie hierboven onder 5.20). Het duwen en trekken en zeker het slaan van [eiser] heeft een gewelddadig karakter gekend.
5.25.
Verder blijkt uit het politiedossier dat [eiser] , [gedaagde en eiser in vrijwaring] en [betrokkene] hebben verklaard dat de aanleiding voor het voorval is gelegen in een opmerking van [eiser] tegen [gedaagde en eiser in vrijwaring] en [betrokkene] dat zij voordrongen in de rij wachtenden voor een kiosk in het voetbalstadion, een half uur voor de aftrap van de voetbalwedstrijd. [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft daarop met fysiek geweld gereageerd. Uit het politiedossier volgt ook dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] in een beperkte tijd (minder dan 45 minuten) voorafgaand aan het voorval zeker vijf alcoholische consumpties heeft gedronken. Ter zitting heeft [gedaagde en eiser in vrijwaring] ook bevestigd dat hij tevoren twee à drie bier en twee blikjes baco had gedronken. Aangenomen mag dan ook worden dat zijn fysieke reactie op [eiser] dus onder invloed van alcohol is geweest, zoals NN terecht heeft betoogd. Van een ongelukkige samenloop van omstandigheden kan, zoals hiervoor al is overwogen, niet worden gesproken. [gedaagde en eiser in vrijwaring] heeft, onder invloed van alcohol bewust de confrontatie met [eiser] opgezocht.
5.26.
Uit het bovenstaande volgt dat NN in dit geval een beroep op de opzetclausule toekomt. De vorderingen van [gedaagde en eiser in vrijwaring] worden dan ook afgewezen. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van NN begroot op:
- griffierecht
|
€
|
1.950,00
|
|
- salaris advocaat
|
|
1.086,00
|
|
Totaal
|
€
|
3.036,00
|
|
De door NN gevraagde veroordeling in de kosten die na dit vonnis aan haar zijde ontstaan, is toewijsbaar als na te melden. De gevraagde vermeerdering met de wettelijke rente over deze kosten zal worden toegewezen, waarbij de rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal worden gehanteerd.
6 De beslissing
De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] voor 75% aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden en zal lijden als gevolg van het voorval op 14 oktober 2017 in de Amsterdam ArenA en in dat verband gehouden is de daaruit voortvloeiende geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
6.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde en eiser in vrijwaring] over de onder 6.1 bedoelde schade de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is verschuldigd vanaf de dag dat de verschillende schadeposten daadwerkelijk zijn ontstaan tot de dag van voldoening,
6.3.
veroordeelt [gedaagde en eiser in vrijwaring] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 10.561,54 (zegge tienduizend vijfhonderdéénenzestig euro en vierenvijftig cent) als een voorschot op de door [eiser] geleden schade,
6.4.
veroordeelt [gedaagde en eiser in vrijwaring] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 299,48 (zegge tweehonderdnegenennegentig euro en achtenveertig cent) aan kosten voor inwinnen van medische informatie en advies,
6.5.
veroordeelt [gedaagde en eiser in vrijwaring] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.079,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in
artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
6.6.
veroordeelt [gedaagde en eiser in vrijwaring] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiser] ontstane nakosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,
6.7.
verklaart de veroordelingen onder 6.3 tot en met 6.6 uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
6.9.
wijst het gevorderde af,
6.10.
veroordeelt [gedaagde en eiser in vrijwaring] in de proceskosten, aan de zijde van NN tot op heden begroot op € 3.036,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in
artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
6.11.
veroordeelt [gedaagde en eiser in vrijwaring] in de na dit vonnis aan de zijde van NN ontstane nakosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,
6.12.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, rechter, bijgestaan door mr. R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2020.