RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2020 in de zaak tussen
Mokum Schoonmaak en Bedrijfsdiensten, te Amsterdam, verzoeker
(gemachtigde: mr. N. Bakker),
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: F. Sabet).
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een ontheffing van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) voor de duur van twee jaar verleend.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft op 19 augustus 2020, overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, plaatsgevonden via een beeldverbinding (Skype). Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aanleiding voor deze procedure
2. Verweerder heeft aan verzoeker een ontheffing verleend voor zijn werkzaamheden, omschreven als ‘schoonmaakwerkzaamheden, glasbewassing, gevelreiniging en graffiti’. In de ontheffing is de volgende tekst opgenomen:
“U moet, tegen betaling, in een parkeervak parkeren. Alleen indien noodzakelijk voor de werkzaamheden mag u, ter hoogte van het adres – voor maximaal 10 minuten – laden en/of lossen. Voetgangers mogen NOOIT gehinderd worden. Doorgang moet vrij blijven!”
3. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt, omdat de ontheffing met het opnemen van de hierboven geciteerde tekst onbruikbaar is geworden voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Hij heeft voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden de bedrijfsauto ter plaatse nodig en het is onmogelijk om de werkzaamheden in tien minuten uit te voeren. Bovendien had verzoeker voorheen altijd een ontheffing zonder dat beperking van maximaal tien minuten laden en/of lossen gold. Hij mocht er dan ook op vertrouwen dat dit weer het geval zou zijn.
4. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift en op de zitting aangesloten bij verzoekers stelling dat de verleende ontheffing niet werkbaar is voor verzoeker. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de maximaal toegestane tien minuten voor laden en/of lossen nu standaard in ontheffingen wordt opgenomen om misbruik van verleende ontheffingen te voorkomen. Na overleg met politie en handhaving heeft verweerder begrepen dat er vooral in centrum van Amsterdam veelvuldig misbruik van dergelijke ontheffingen werd gemaakt en dat het met het toevoegen van het tekstblok is gebleken dat het misbruik nagenoeg is afgenomen.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat de verleende ontheffing niet werkbaar is voor verzoeker. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de beperking van tien minuten voor het daadwerkelijk laden en lossen mogelijk haalbaar en terecht is, maar voor de werkzaamheden die verzoeker uitvoert is dit niet voldoende.
5.2
Waarom verweerder de beperking van tien minuten dan toch heeft opgenomen in het ontheffingsbewijs, en waarom er wordt gesproken van ‘laden en/of lossen’ – wetende dat dit niet geldt voor de werkzaamheden voor verzoeker – heeft verweerder niet kunnen uitleggen. Het feit dat er misbruik wordt gemaakt van verleende ontheffingen kan geen reden vormen om aan verzoeker een ontheffing te verlenen die ten eerste niet ziet op de werkzaamheden waarvoor de ontheffing is gevraagd en verzoeker ten tweede ook niet voldoende tijd geeft om zijn werkzaamheden te verrichten.
5.3
De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en te bepalen dat verweerder een nieuwe ontheffing verleent met de tekst:
“U moet, tegen betaling, in een parkeervak parkeren. Indien en voor zo lang noodzakelijk voor de werkzaamheden mag het voertuig ter hoogte van het adres staan. Voetgangers mogen NOOIT gehinderd worden. Doorgang moet vrij blijven!”
Deze tekst komt in de plaats voor de onder overweging 2. geciteerde tekst uit de huidige ontheffing.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder ook in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Als aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op per omgaande een nieuwe ontheffing aan verzoeker te verlenen in overeenstemming met deze uitspraak;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan verzoeker te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: