Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.1 Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.2
3. Eiseres heeft verweerder op 12 februari 2020 verzocht een overzicht ter beschikking te stellen van alle rapporten en bevindingen die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft opgemaakt naar aanleiding van dierenwelzijnsinspecties van Nederlandse stallen met vleeskalveren, opgemaakt in het jaar 2019. Het bestuursorgaan beslist op een Wob-verzoek binnen vier weken.3 Verweerder heeft de beslistermijn met vier weken verdaagd. Verweerder had dus uiterlijk op 8 april 2020 moeten beslissen.
4. De rechtbank stelt met partijen vast dat deze termijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder op 14 april 2020 in gebreke heeft gesteld en dat eiseres meer dan twee weken later, namelijk op 10 juli 2020, in beroep is gegaan.
5. Het beroep is dus gegrond.
6. Als het beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb).
7. In het verweerschrift van 28 juli 2020 heeft verweerder verklaard dat de verzochte documenten nog worden verzameld en geïnventariseerd. Daarna worden derden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. De zienswijzen moeten vervolgens worden beoordeeld en verwerkt. Verweerder heeft verklaard dat hij geen concrete datum voor een nieuw besluit kan geven. De rechtbank is van oordeel dat een termijn van 8 weken voldoende ruimte biedt ter afronding van het onderzoek van verweerder. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat verweerder al zes maanden de tijd heeft gehad om een aanvang te maken met het benodigd onderzoek. Het voorgaande betekent dat verweerder uiterlijk 8 weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit moet nemen.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 250,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.