Afwijzing faillietverklaring
Ter griffie van deze rechtbank is op 16 juli 2020 een verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen van:
1. STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET SCHOONMAAK- EN GLAZENWASSERSBEDRIJF,
gevestigd te Utrecht,
2. STICHTING RAAD VOOR ARBEIDSVERHOUDINGEN SCHOONMAAK- EN GLAZENWASSERSBRANCHE,
gevestigd te Den Bosch,
verzoekers,
advocaat mr. S.K. Tuithof,
- hierna ook te noemen: het Pensioenfonds c.s. (gezamenlijk) en Pensioenfonds en RAS afzonderlijk.
Het verzoekschrift strekt tot faillietverklaring van:
[gerekestreerde] ,
handelend onder de naam [naam bedrijf gerekestreerde] .
- hierna ook te noemen: gerekestreerde.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 september 2020.
Mr. N. Rastegar heeft namens het Pensioenfonds c.s. het verzoek nader toegelicht. Gerekestreerde is in persoon verschenen, vergezeld door zijn dochter, mevrouw [betrokkene] , die voor hem het woord voerde.
Mr. Rastegar heeft ter zitting uiteengezet dat de vordering die het Pensioenfonds op [gerekestreerde] heeft ten tijde van de indiening van het faillissementsverzoek ruim € 5.400,- beliep. Dit bedrag betreft enerzijds pensioenpremies voor [gerekestreerde] zelf, en anderzijds de verschuldigde bijdrage voor de beroepsorganisatie. Daarna zijn daar nog incassokosten en kosten aanvragen faillissement bijgekomen waardoor de vordering is gegroeid tot ruim € 7.900,-. Verzoeksters staan niet langer open voor enige betalingsregeling. Vóórdat het faillissementsrekest werd ingediend hebben verzoekers gerekestreerde een voorstel tot het treffen van een betalingsregeling van € 2.600,- per maand gedaan. Die regeling is door gerekestreerde niet geaccepteerd. Gerekestreerde heeft inmiddels twee maal een betaling van € 1.000,- gedaan, zodat thans nog circa € 5.900,- openstaat aan het Pensioenfonds
Mevrouw [betrokkene] heeft namens haar vader – die geen Nederlands spreekt – verklaard dat gerekestreerde in 2019 problemen met een opdrachtgever heeft gehad, die niet bereid bleek om de overeengekomen werkzaamheden volledig te vergoeden, hierdoor kwam gerekestreerde in betalingsproblemen. Vervolgens heeft ook het bedrijf van gerekestreerde last gehad van de coronacrisis, de werkzaamheden zijn grotendeels stil komen te liggen en zijn er dus veel minder inkomsten geweest. [gerekestreerde] heeft ook gebruik gemaakt van de door de overheid aangeboden steunmaatregelen voor zelfstandigen. Dit betekende dat gerekestreerde de lopende verplichtingen aan het Pensioenfonds c.s niet onmiddellijk en volledig kon nakomen. Langzamerhand trekt het werk weer aan waardoor gerekestreerde in staat is een reële betalingsregeling zeker na te komen. [gerekestreerde] heeft ook reeds een aanvang gemaakt met het inlopen van de achterstand bij verzoekers. Op 10 augustus 2020 en op 7 september 2020 is € 1.000,- betaald aan het Pensioenfonds. [gerekestreerde] is in staat en bereid deze regeling voort te zetten tot de gehele vordering is voldaan.
Beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat het Pensioenfonds een bedrag van (nu nog) circa € 5.900,- van [gerekestreerde] te vorderen heeft. Deze vorderingen stammen deels uit 2019 en deels uit 2020. Om te komen tot het oordeel dat [gerekestreerde] daarmee in de toestand van te hebben opgehouden te betalen is komen te verkeren, is meer nodig dan enkel het bestaan van een vordering. Gebleken is dat ook gerekestreerde de gevolgen van de coronacrisis in zijn bedrijfsvoering heeft gevoeld. De werkzaamheden zijn sterk teruggelopen en daarmee zijn inkomsten. Hierdoor heeft gerekestreerde betalingsproblemen gekregen. Verzoekers hebben recht op volledige betaling van hun openstaande vorderingen, dat wordt door gerekestreerde niet betwist. De reden voor het nog niet volledig voldoen van de openstaande vorderingen ligt, naar gerekestreerde heeft gesteld, in de terugval in inkomsten vanwege de coronamaatregelen en de daarmee gepaard gaande beperkingen voor het verrichten van werkzaamheden door gerekestreerde. Dit komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Onder deze omstandigheden, die niet aan gerekestreerde kunnen worden toegerekend, mag van verzoeksters verwacht worden dat zij een betalingsregeling zullen treffen, dan wel met een dergelijk voorstel tot het treffen zullen instemmen, die passend is bij de huidige economische situatie.
Ter zitting is gebleken dat [gerekestreerde] niet alleen een – naar het oordeel van de rechtbank reële – betalingsregeling heeft voorgesteld, maar dat hij hiermee bovendien reeds een betekenisvolle aanvang heeft gemaakt door de afgelopen twee maanden steeds € 1.000,- af te lossen. Het is dan ook redelijk te veronderstellen dat hij ook de komende maanden in staat zal blijken dit bedrag te blijven voldoen. In dit licht kan niet worden gesproken van de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat geen sprake is van een steunvordering van betekenis, althans, dat daarover niets is aangevoerd. Weliswaar is sprake van een tweetal verzoekers, zodat formeel gesproken kan worden van pluraliteit van schuldeisers, de vordering van de tweede verzoeker – RAS – beloopt blijkens het verzoekschrift een bedrag van slechts € 379,73. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag onder de omstandigheden te gering is om te voldoen aan de vereisten die redelijkerwijs aan een steunvordering moeten worden gesteld.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.