8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de soort en hoogte van de straf rekening te houden met de persoon van verdachte, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de ouderdom van de zaak. Verdachte heeft geen strafblad en heeft het feit meteen toegegeven. Zijn verslavings-problematiek heeft een belangrijke rol gespeeld bij het plegen van het feit. Daarnaast vallen ook ING bank en Waternet verwijten te maken in deze zaak. Deze omstandigheden maken volgens de verdediging dat een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, op zijn plaats is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoon van verdachte en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van bijna € 1,5 miljoen. Dat is een enorm bedrag en verduistering daarvan is op zichzelf al een ernstig feit. In dit geval heeft verdachte dit geld ook nog eens verduisterd uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij Waternet en gaat het om belastinggeld. Het verduisterde geld heeft verdachte grotendeels vergokt. Verdachte is berekenend te werk gegaan. Hij wist weliswaar dat de verduistering eind 2017 / begin 2018 uit zou komen, maar heeft ook handelingen verricht om te voorkomen dat dit eerder bekend zou worden. Dit zijn voor de rechtbank strafverzwarende omstandigheden.
De rechtbank vindt dat verdachte alleen zelf verantwoordelijk is voor zijn daden. Het is zijn keuze geweest om gebruik te maken van een gelegenheid in het systeem van Waternet en op die manier een strafbaar feit te plegen. Verdachte heeft zelfs gezegd dat hij zijn werkgever hiermee een hak wilde zetten. Het is opmerkelijk dat de bank niet eerder heeft ingegrepen, maar dat mocht voor verdachte geen reden zijn om door te gaan met het plegen van strafbare feiten.
Op de zitting heeft verdachte verteld over zijn persoonlijke situatie en zijn gokverslaving. De rechtbank vindt het aannemelijk dat het water verdachte eind april 2017 aan de lippen stond en dat dit een reden is geweest om het geld te verduisteren. Zijn verslavingsproblematiek heeft vermoedelijk ook een rol gespeeld bij het voortzetten van dit strafbare feit. Verdachte heeft enkele gesprekken gevoerd bij Jellinek over zijn gokverslaving maar dat traject is eind 2019 gestopt vanwege gebrek aan motivatie bij verdachte. Verdachte is nu wel gestopt met gokken omdat hij onder bewind staat en geen middelen heeft om mee te gokken.
Verdachte is volgens zijn strafblad van 8 september 2020 niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
De reclassering heeft geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat zij interventies of toezicht niet nodig vindt. Er is volgens de reclassering een contra-indicatie voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat verdachte dan zijn uitkering, en daarmee waarschijnlijk ook zijn woning, zal verliezen.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij na ontdekking van de verduistering direct openheid van zaken heeft gegeven en het feit inmiddels bijna 3 jaar geleden is gepleegd.
De rechtbank zal bij de straftoemeting aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in het bijzonder bij de oriëntatiepunten voor fraude. Als oriëntatiepunt voor fraude met een benadelingsbedrag van € 1 miljoen en hoger geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden tot het wettelijke maximum, in dit geval 4 jaar .
Gelet op de hiervoor genoemde strafverminderende omstandigheden vindt de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf van 24 maanden op zijn plaats. In de strafverzwarende omstandigheden ziet de rechtbank wel aanleiding om enigszins af te wijken van de strafeis van de officier van justitie.
De rechtbank vindt alles afwegend een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank hoopt wel dat verdachte hulp zoekt bij zijn verslavings- en sociale problematiek, maar vindt niet dat dit binnen een strafrechtelijk kader moet plaatsvinden.
De rechtbank zal in verband met de verslavingsgevoeligheid van verdachte een proeftijd van 3 jaar opleggen. Verdachte heeft daarmee een stok achter de deur om, als hij weer zelf zijn financiën beheert, geen strafbare feiten te plegen om eventuele schulden te betalen of aan een verslaving toe te geven.