Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
Ons Tweede Thuis is een maatschappelijke organisatie die zich inzet voor mensen met een verstandelijke beperking, autisme of niet aangeboren hersenletsel. Ons Tweede Thuis is er voor wonen, werken, re-integratie, dagbesteding, advies en hulp thuis.
1.2.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , is op 5 augustus 2019 in dienst getreden bij Ons Tweede Thuis in de functie van assistent begeleider op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van acht maanden. Het laatst verdiende salaris bedroeg € 1.200,06 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten, op basis van een 24-urige werkweek.
1.3.
In oktober 2019 hebben partijen gesproken over uitbreiding van de arbeidsomvang van [verzoekster] met ingang van 1 december 2019. [verzoekster] heeft ervoor gekozen om haar arbeidsomvang niet uit te breiden, omdat zij – kort gezegd – niet meer avond- en weekenddiensten wilde werken dan zij al deed.
1.4.
Eind oktober 2019 is het werkrooster van [verzoekster] (tijdelijk) aangepast, in die zin dat zij minder avond- en weekenddiensten hoefde te werken.
1.5.
Op of rond 7 november 2019 heeft [verzoekster] aan haar leidinggevende, mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ), medegedeeld dat zij zwanger was. [verzoekster] heeft toen ook verzocht of zij in verband met haar zwangerschap voorlopig geen nachtdiensten zou hoeven te werken.
1.6.
Bij e-mail van 7 november 2019 gericht aan [naam 1] , heeft [verzoekster] het volgende medegedeeld:
“Ik wil toch nog even terugkomen op ons gesprek, omdat ik eerlijk moet zeggen dat ik het geen fijn gesprek vond. Ik ben eerlijk tegen je over mijn zwangerschap, terwijl ik dit wettelijk gezien absoluut niet had hoeven doen. (…) Dit is voor mij een hele erge spannende tijd en misschien wel de mooiste tijd uit mijn leven, de manier waarop er werd gereageerd vond ik niet prettig. Onder andere ook dat er meteen werd gezegd dat mijn contract in april afloopt. Dit geeft mij eerlijk gezegd het gevoel alsof ik er vanuit moet gaan dat mijn contract tegen die tijd niet verlengd zal worden. En dat mijn zwangerschap hier de reden van is, terwijl ik tot nu toe alleen maar heb gehoord dat ik mijn werk goed doe. Ik voel me niet begrepen. En dit vind ik jammer. (…).”
1.7.
Als reactie op voormelde e-mail van [verzoekster] heeft [naam 1] op 11 november 2019 per e-mail het volgende medegedeeld:
“Wat vervelend dat het zo gevoeld wordt….. dat is niet mijn bedoeling hoor…
Uiteraard wil ik dat het je goed gaat, twijfel daar niet over. Ik heb het ook direct nagevraagd. En je hoeft zeker de nachtdienst niet in….
En over het niet verlengen van je contract hebben we het toch helemaal niet gehad??? (…).”
1.8.
Op 25 november 2019 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld in verband met zwangerschapsklachten.
1.9.
Op 14 januari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en [naam 1] over de re-integratie van [verzoekster] . [naam 1] heeft in dit gesprek tevens medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] niet zal worden verlengd na 4 april 2020. Van dit gesprek heeft [naam 1] een verslag gemaakt. Hierin stond aanvankelijk, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“ [naam 1] geeft aan dat het tijdelijke contract van [verzoekster] niet verlengd gaat worden.
Reden: het flexibele rooster wat er is op de voorziening en [verzoekster] niet als prettig ervaart. En de ‘klik’ op de woning wat de laatste periode als minder werd ervaren. (…).”
1.10.
Op 23 januari 2020 hebben [verzoekster] en [naam 1] telefonisch contact gehad. [verzoekster] heeft dit telefoongesprek (heimelijk) opgenomen. In het transcript van dit gesprek staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“ [verzoekster] : Alleen wat ik gewoon een beetje raar vond want in de samenvatting staat zeg maar dat de reden dat mijn contract niet wordt verlengd dat het flexibele rooster niet door mij als prettig wordt ervaren. Nou, klopt, daar heb ik toen in oktober een gesprek met jou over gehad. Ik heb toen met [naam 2] een gesprek gehad, die heeft wat aanpassingen voor mij gedaan. Toen heb ik tegen jou gezegd nou dat werkt beter voor mij en dan wordt het daar nu toch opgegooid, terwijl vorige week dinsdag zei jezelf van jaja de onregelmatige tijden en het hebben van een baby dat gaat ook niet lekker samen.
[naam 1] : Ja, maar nou dat bedoel ik ook met het rooster… onregelmatigheid.
(…)
[naam 1] : Ja, nou ja maar dat rooster dat zijn ook de onregelmatigheden, dat je dan toch weekenden moet werken… dus dan had je wel dingen.. dus het is voor mij voor de toekomst denk ik ja dat ga je altijd tegenkomen en dat is voor mij een reden dat ik denk jaja dat gaat het niet worden voor jou.
(…)
[verzoekster] : Ja en dat snap ik maar dan denk ik van dan moet het wel ook daarin worden gezet van dat je ook tegen mij zei dat het ook komt omdat ik ook straks een baby heb en niet alleen maar omdat ik het als niet prettig ervaar (…). En er waren aanpassingen gedaan en dat heb ik toen ook bij jouw aangegeven van naja dat werkte beter voor mij. Dus dan vind ik dat ook gewoon niet ja niet helemaal eerlijk, laten wij het zo zeggen.
[naam 1] : Nouja eerlijk, ik vat het gewoon kort samen. Ik ga niet… maar als je wilt dat ik dat daarin zet dan zet ik het erin. Dat maakt niet uit.
(…)
[naam 1] : Maar wat wil je dan dat ik erbij zet?
[verzoekster] : Naja als jij vindt dat het zo goed is dan ja dan is het goed alleen ik ja ik vind dat het nu echt wordt gegooid op het feit dat ik het als niet prettig ervaar, terwijl ja ik ja volgens mij ook omdat jij zei ja omdat jij straks een baby hebt en je hebt het onregelmatige rooster dan denk ik van ja.. snap je wat ik bedoel het gaat niet alleen maar om het feit dat ik het als niet prettig ervaar want er waren aanpassingen in gedaan.
[naam 1] : Ja, ja dan kan ik er nog bij zetten ‘ook naar de toekomst toe’. (…)
[verzoekster] : Ja
[naam 1] : Dat vind ik prima. (…)”
1.11.
Bij e-mail van 23 januari 2020 heeft [naam 1] aan [verzoekster] een aangepast verslag gestuurd van het gesprek van 14 januari 2020. Het verslag luidt thans, voor zover hier van belang:
“Reden: het flexibele rooster wat er is op de voorziening en [verzoekster] niet als prettig ervaart, ook naar de toekomst toe. En de ‘klik’ op de woning wat de laatste periode als minder werd ervaren o.a. door gedrag client.”
1.12.
Bij e-mail van 27 januari 2020 heeft [verzoekster] aan [naam 1] het volgende medegedeeld:
“Bedankt voor de schriftelijke samenvatting van de redenen waarom mijn contract niet wordt verlengd. Ik blijf het toch oneerlijk vinden dat jullie mijn contract niet willen verlengen, omdat jullie vinden dat het hebben van een baby niet past bij een flexibel werkrooster. (…).”
1.13.
Op 10 februari 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en [naam 1] over het re-integratietraject en de voormelde e-mail van 27 januari 2020. [naam 1] heeft van dit gesprek een verslag gemaakt. In dit verslag staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Voorafgaand nog een kort puntje over de mail d.d. 27 januari 2020. Het gaat over de zin dat het hebben van een baby niet past bij een flexibel rooster. [naam 1] geeft aan het niet zo niet zo gezegd te hebben. Voor [verzoekster] is het flexibel rooster naar de toekomst gezien wellicht niet prettig. Zij heeft eerder aangegeven dat een flexibel rooster soms lastig is oa. door werk-privé balans. Het is zeker niet zo dat een baby hier de oorzaak van is want er werken vele moeders op Westwijk. Het is alles in het geheel dat het besluit heeft gegeven niet door te gaan. (…)”
1.14.
Op 13 februari 2020 is [verzoekster] gestart met re-integratiewerkzaamheden.
1.15.
Op 4 april 2020 is de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] geëindigd.
1.16.
Bij brief van 8 april 2020 heeft de (voormalig) gemachtigde van [verzoekster] aan Ons Tweede Thuis medegedeeld dat [verzoekster] aanspraak maakt op betaling van een billijke vergoeding ten laste van Ons Tweede Thuis, omdat het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst samenhangt met haar zwangerschap en/of bevalling en dat in strijd is met de gelijkebehandelingswetgeving, zodat Ons Tweede Thuis ernstig verwijtbaar jegens [verzoekster] heeft gehandeld.
1.17.
Bij brief van 16 april 2020 heeft de (voormalig) gemachtigde van Ons Tweede Thuis zich op het standpunt gesteld dat Ons Tweede Thuis geen billijke vergoeding aan [verzoekster] verschuldigd is, omdat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] niet was gelegen in de zwangerschap van [verzoekster] , maar verband hield met het feit dat [verzoekster] het flexibele werkrooster niet als prettig ervoer.
1.18.
Op 20 mei 2020 heeft [verzoekster] een klacht ingediend bij het College voor de Rechten van de Mens, inhoudende dat Ons Tweede Thuis haar arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd in verband met haar zwangerschap. [verzoekster] heeft ter zitting naar voren gebracht dat het College voor de Rechten van de Mens over ongeveer negen maanden haar klacht zal behandelen.
Beoordeling
Verboden onderscheid
4. Artikel 7:646 lid 1 BW bepaalt dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen bij, onder meer, het aangaan van de arbeidsovereenkomst en de opzegging daarvan. Het onderhavige geval waarin sprake is van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst dient daaronder geschaard te worden. Onder het verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen valt ook onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap (artikel 7:646 lid 5 sub b BW). Verder bepaalt lid 12 van dit artikel dat indien degene die meent dat te zijnen nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in dit artikel, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, de wederpartij dient te bewijzen dat niet in strijd met dit artikel is gehandeld.
5. Artikel 7:673 lid 9 sub a BW bepaalt dat de kantonrechter – bij een dienstverband met een lengte als het onderhavige – een billijke vergoeding kan toekennen indien het niet voortzetten van het dienstverband het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Van ernstig verwijtbaar handelen is zonder meer sprake bij het maken van verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen.
6. [verzoekster] heeft naar voren gebracht dat [naam 1] in het gesprek van 14 januari 2020 heeft medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd in verband met haar zwangerschap. Volgens [naam 1] paste het hebben van een baby niet bij een flexibel werkrooster zoals [verzoekster] die had bij Ons Tweede Thuis. Eerder, in het gesprek van 7 november 2019 waarin zij [naam 1] heeft verteld over haar zwangerschap, heeft [naam 1] ook al medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst op 4 april 2020 zou aflopen. Een maand eerder werd haar echter nog een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden met een grotere arbeidsomvang. In het telefoongesprek met [naam 1] van 23 januari 2020 heeft zij herhaaldelijk aangegeven het niet eerlijk te vinden dat in het gespreksverslag van 14 januari 2020 niet de werkelijke reden van het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst, namelijk haar zwangerschap, is opgenomen. Zij heeft [naam 1] verzocht dit alsnog te doen. Als reactie hierop heeft [naam 1] in het gespreksverslag van 14 januari 2020 de woorden ‘naar de toekomst toe’ toegevoegd. Gelet op de inhoud van het telefoongesprek van 23 januari 2020, is evident dat [naam 1] met de woorden ‘naar de toekomst toe’ doelt op het feit dat [verzoekster] een kind verwachtte, wat volgens [naam 1] niet zou passen bij een flexibel werkrooster. Daarnaast heeft [naam 1] in het verslag van het gesprek van 10 februari 2020 opgenomen dat: ‘Het is alles in het geheel dat het besluit heeft gegeven niet door te gaan’. Hiermee heeft [naam 1] wederom bevestigd dat de zwangerschap en/of bevalling ten minste een van de redenen was die ertoe heeft geleid dat Ons Tweede Thuis haar arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd, aldus [verzoekster] .
7. De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit het transcript van het telefoongesprek tussen [verzoekster] en [naam 1] van 23 januari 2020 volgt dat [verzoekster] herhaaldelijk naar voren heeft gebracht dat [naam 1] in het gesprek van 14 januari 2020 zou hebben gezegd dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] niet zou worden verlengd vanwege haar zwangerschap en moederschap. Uit het transcript van het telefoongesprek volgt ook dat [verzoekster] wenste dat in het verslag van het gesprek van 14 januari 2020 zou worden opgenomen dat het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst verband hield met haar zwangerschap. [naam 1] heeft in het telefoongesprek van 23 januari 2020 expliciet ontkend noch erkend dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] verband houdt met de zwangerschap dan wel het moederschap van [verzoekster] . Wel heeft zij als reactie op het verzoek van [verzoekster] om het gespreksverslag van 14 januari 2020 aan te passen, in die zin dat in het verslag wordt opgenomen dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] is gelegen in haar zwangerschap, naar voren gebracht dat zij het gespreksverslag van 14 januari 2020 zal aanvullen met de woorden ‘naar de toekomst toe’. Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat het, gelet op de inhoud van het telefoongesprek, zeer aannemelijk is dat [naam 1] met de woorden ‘naar de toekomst toe' heeft bedoeld te verwijzen naar de zwangerschap en het moederschap van [verzoekster] . Bovendien heeft [naam 1] desgevraagd ter zitting naar voren gebracht dat zij met de woorden ‘naar de toekomst toe’ bedoelde dat er veel zou gaan veranderen voor [verzoekster] als zij moeder zou worden en dat het moederschap het nodige van je vraagt (ritme vinden, oppas vinden). In dat kader heeft [naam 1] ook naar voren gebracht: “Als het al iets van je vraagt als je met zijn tweeën bent…”. Daarmee doelde [naam 1] op het feit dat [verzoekster] al niet tevreden was over haar flexibele werkrooster toen zij samen was met haar partner en nog geen kind had en het daarom te verwachten zou zijn dat [verzoekster] ook niet tevreden zou gaan zijn over haar flexibele rooster als zij een kind zou hebben.
8. Met voornoemd telefoongesprek heeft [verzoekster] feiten aangevoerd die doen vermoeden dat Ons Tweede Thuis de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] niet heeft verlengd vanwege haar zwangerschap en daarmee verboden onderscheid heeft gemaakt in de zin van artikel 7:646 lid 1 BW. Het is dan ook aan Ons Tweede Thuis om die feiten te stellen, en bij betwisting ook te bewijzen, die de conclusie rechtvaardigen dat van het maken van verboden onderscheid geen sprake is.
9. Ons Tweede Thuis heeft aangevoerd dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] is gelegen in de – kort gezegd – niet flexibele opstelling van [verzoekster] . Met de woorden ‘naar de toekomst toe’ zou zijn bedoeld de voorzienbare problemen met het rooster die in de toekomst liggen. Ons Tweede Thuis zou namelijk hebben voorzien dat de problemen met betrekking tot de gevraagde en noodzakelijke flexibiliteit van [verzoekster] zouden blijven. Aanpassing van het rooster van [verzoekster] was tijdelijk mogelijk, maar niet gedurende haar hele toekomstige dienstverband, aldus Ons Tweede Thuis.
10. De kantonrechter is van oordeel dat Ons Tweede Thuis onvoldoende heeft onderbouwd dat van verboden onderscheid geen sprake is. Zij voert weliswaar aan dat [naam 1] met de woorden ‘naar de toekomst toe’ de toekomstige roosters heeft bedoeld, maar voor die verklaring heeft zij, mede gelet op de context van het telefoongesprek van 23 januari 2020 en hetgeen [naam 1] daarover ter zitting heeft verklaard, onvoldoende aanknopingspunten geboden. Ook al zou het vermeende gebrek aan flexibiliteit van de zijde van [verzoekster] volgens Ons Tweede Thuis aan het niet verlengen van het dienstverband ten grondslag hebben gelegen, dan dient op basis van het voorgaande alsnog geconcludeerd te worden dat het (vermoeden aanwezig is dat het) niet verlengen van het dienstverband in ieder geval ook is gelegen in de zwangerschap van [verzoekster] .
11. Het voorgaande geeft de kantonrechter de bevoegdheid om op grond van artikel 7:673 lid 9 onder b BW een billijke vergoeding toe te kennen aan [verzoekster] .
12. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en de rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid (van HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle) tot HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:955 (Blue Circle). Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt.
13. Gelet op voormelde uitgangspunten neemt de kantonrechter de volgende omstandigheden in aanmerking bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding. [verzoekster] stelt dat een component voor gederfd loon in de billijkheidsvergoeding dient te worden meegenomen, nu zij vanwege het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst inkomsten is misgelopen. [verzoekster] heeft in dat kader naar voren gebracht dat als haar arbeidsovereenkomst na 4 april 2020 zou zijn verlengd, dit voor de duur van acht maanden zou zijn geweest. Dit zou Ons Tweede Thuis bij aanvang van haar dienstverband aan haar hebben medegedeeld. [naam 1] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat het gebruikelijk is bij Ons Tweede Thuis dat de tweede arbeidsovereenkomst voor acht maanden wordt aangegaan. Daarvan zal dan ook hier worden uitgegaan. [verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat haar brutoloon over een periode van acht maanden € 11.168,24 bedraagt. Ons Tweede Thuis heeft daartegenover terecht naar voren gebracht dat bij de berekening van het inkomensverlies van [verzoekster] ook rekening dient te worden gehouden met de inkomsten die [verzoekster] heeft ontvangen uit sociale verzekeringen (zwangerschapsuitkering en WW-uitkering). [verzoekster] heeft ter zitting uiteengezet dat zij een zwangerschapsuitkering heeft ontvangen ter hoogte van 100% van haar laatstverdiende loon. Sinds halverwege september 2020 ontvangt [verzoekster] een WW-uitkering ter hoogte van 70% van haar laatstverdiende loon. [verzoekster] was begin juli 2020 uitgerekend. Zij heeft dan vanaf circa medio mei 2020 een zwangerschapsuitkering ontvangen. Dat betekent dat [verzoekster] over de periode 4 april 2020 tot medio mei 2020 en medio september 2020 tot 4 december 2020 (einde verlenging arbeidsovereenkomst) minder inkomsten heeft ontvangen dan als haar arbeidsovereenkomst na 4 april 2020 zou zijn verlengd. Ook daarmee zal rekening worden gehouden bij het vaststellen van de billijke vergoeding. [verzoekster] heeft onweersproken naar voren gebracht dat zij een transitievergoeding heeft ontvangen van circa € 300,00. Met dit bedrag zal ook rekening worden gehouden. Verder weegt de kantonrechter mee dat het ernstig verwijtbaar handelen van Ons Tweede Thuis bestaat uit de schending van een elementair grondrecht. Alles afwegende acht de kantonrechter een billijke vergoeding ter hoogte van € 3.000,00 bruto op zijn plaats.
Immateriële schadevergoeding
14. Naast de billijke vergoeding heeft [verzoekster] op grond van artikel 6:106 lid 1 onderdeel b BW verzocht om een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 5.000,-- netto. [verzoekster] stelt daartoe dat zij in haar persoonlijkheidsrecht is aangetast nu Ons Tweede Thuis verboden onderscheid heeft gemaakt tussen mannen en vrouwen. Ons Tweede Thuis heeft betwist dat [verzoekster] immateriële schade heeft geleden.
15. Op grond van artikel 6:106 BW bestaat bij een vaststaande aantasting in de persoon in beginsel recht op een schadevergoeding. Dat [verzoekster] in haar persoonlijkheidsrecht is aangetast, kan, gelet op de schending van een elementair grondrecht, naar het oordeel van de kantonrechter worden aangenomen. [verzoekster] heeft echter geen inzicht gegeven in waar haar immateriële schade concreet uit bestaat. Gelet hierop zal de kantonrechter de gevorderde immateriële schadevergoeding matigen tot € 1.000,00 netto.
16. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 14 dagen na deze beschikking tot de algehele voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
17. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Ons Tweede Thuis heeft immers terecht naar voren gebracht dat zich in het procesdossier geen (aanmanings)brief bevindt waarin [verzoekster] jegens Ons Tweede Thuis aanspraak heeft gemaakt op betaling van de bedragen die zij in deze procedure verzoekt.
Proceskosten
18. Ons Tweede Thuis wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.
BESLISSING
veroordeelt Ons Tweede Thuis om aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 3.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden tot de algehele voldoening;
veroordeelt Ons Tweede Thuis om aan [verzoekster] een immateriële schadevergoeding te betalen van € 1.000,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden tot de algehele voldoening;
veroordeelt Ons Tweede Thuis in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde en € 499,00 aan griffierecht, voor zover van toepassing inclusief btw;
veroordeelt Ons Tweede Thuis in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van deze beschikking, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Ons Tweede Thuis niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van deze beschikking pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, in samenwerking met mr. R. van Rijn, griffier, en op 26 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
de griffier de kantonrechter