Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2020:5380

Rechtbank Amsterdam
06-11-2020
06-11-2020
AMS 20/5358
Bestuursrecht
Voorlopige voorziening

De Gemeente Amsterdam mocht de bijstandsuitkering van een vrouw niet stopzetten, omdat zij haar nieuwe verblijfsadres niet zou hebben doorgegeven.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 20/5358

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. I. van Kesteren).

Procesverloop

Met het besluit van 25 maart 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat de bijstandsuitkering die zij ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw) opgeschort blijft vanaf 1 februari 2020.

Met het besluit van 30 maart 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken met ingang van 18 februari 2020.

Bij besluit van 21 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van verzoekster gedeeltelijk gegrond verklaard.

Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een kennis. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en heeft telefonisch aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Zij let daarbij op de belangen van partijen en maakt daarbij een afweging tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van de besluiten. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend in een eventuele beroepsprocedure.

Wat ging aan deze procedure vooraf?

2. Verzoekster ontvangt sinds 1 december 2015 een bijstandsuitkering naar de norm alleenstaande ouder met kostendelers op grond van de Pw. In 2018 heeft verzoekster afstand gedaan van haar woning in [woonplaats 1] vanwege een treiterzaak. Zij is met haar twee kinderen, in overleg met verweerder, buiten [woonplaats 1] gaan verblijven ( [verblijfplaats] ) in afwachting van een eigen/andere woning, zonder dat dit negatieve gevolgen zou hebben voor haar lopende bijstandsuitkering. Verzoekster heeft een bewindvoerder.

3.1.

Met het primaire besluit I heeft verweerder aan verzoekster medegedeeld dat de bijstandsuitkering die zij ontvangt op grond van de Pw opgeschort blijft vanaf

1 februari 2020. Verzoekster heeft niet de gevraagde informatie met betrekking tot het recht op bijstand en het gebruik van een briefadres overgelegd. Verweerder heeft verzoekster nogmaals verzocht om – onder meer – uiterlijk 27 maart 2020 het adres door te geven waar zij verblijft, zodat dit meegenomen kan worden in het onderzoek van verweerder om vast te stellen of verzoekster het recht op een uitkering behoudt.

3.2.

Met het primaire besluit II heeft verweerder de bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 18 februari 2020, omdat verweerder niet kan vaststellen of verzoekster recht heeft op bijstand. Zij heeft niet alle informatie daarvoor gegeven aan verweerder. Ook heeft zij volgens verweerder geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deze informatie alsnog aan verweerder te geven.

Bestreden besluit en standpunt van verweerder

4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder trekt het primaire besluit I in, waarmee de opschortingsdatum vanaf 1 februari 2020 komt te vervallen. Verder heeft verweerder met het bestreden besluit de intrekkingsdatum van de bijstandsuitkering gewijzigd naar 27 maart 2020. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan verzoekster herhaaldelijk duidelijk is gemaakt dat zij haar verblijfadres in [verblijfplaats] door moest geven. Dit heeft verzoekster niet gedaan en daarom kan niet worden vastgesteld of zij nog recht heeft op bijstand. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de uitkering van verzoekster door verweerder is voortgezet, zonder dat verzoekster in [woonplaats 1] verbleef. Dit is hoogst uitzonderlijk, maar is aanvankelijk, gelet op de omstandigheden, gehonoreerd, maar met de restrictie dat dit niet te lang zou duren. Van een expliciete belofte dat verzoekster via verweerder een andere woning in [woonplaats 1] zou krijgen is nooit sprake geweest, aldus verweerder.

Standpunt van verzoekster

5. Verzoekster voert aan dat verweerder haar uitkering ten onrechte heeft ingetrokken. Verweerder heeft niet aan verzoekster gecommuniceerd dat het verstrekken van een bijstandsuitkering niet te lang zou duren. Verzoekster zou in afwachting van een nieuwe woning recht blijven houden op een bijstandsuitkering. Tot op heden heeft verzoekster nog geen woning, niet in [woonplaats 1] en niet in [woonplaats 2] . Verder voert verzoekster aan dat de verantwoordelijkheid om een woning toegekend te krijgen ten onrechte bij verzoekster wordt neergelegd. Dit ligt buiten haar macht en verweerder heeft toegezegd dat hij hiervoor zou zorgen, anders had zij nooit begin 2018 afstand gedaan van haar woning in [woonplaats 1] . Verzoekster meent, anders dan verweerder stelt, dat wel degelijk sprake is geweest van een expliciete belofte. Dat blijkt wel uit de bijzondere situatie ten aanzien van de bijstandsverstrekking aan verzoekster. Verzoekster beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Verzoekster heeft verweerder altijd op de hoogte gehouden van haar situatie. Verweerder was bovendien ook al jaren op de hoogte van het adres waar verzoekster verbleef in [verblijfplaats] . Dit blijkt ook uit de emailberichten van verzoekster aan verweerder. Ook heeft verzoekster in een emailbericht van 27 maart 2020 een verklaring gegeven voor de pinbetalingen in [woonplaats 2] . Er is sprake van dermate bijzondere omstandigheden dat verweerder had moeten afzien van het intrekken van de bijstandsuitkering. Dat sprake is van een bijzondere omstandigheid wordt door verweerder ook niet ontkend, volgens verzoekster.

Oordeel voorzieningenrechter

6.1.

De voorzieningenrechter stelt op grond van de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht vast dat niet duidelijk wordt of en in hoeverre aan verzoekster het verwijt kan worden gemaakt dat in het bestreden besluit aan de intrekking ten grondslag wordt gelegd. Uit in elk geval een emailbericht van de Stadsdeelregisseur Treiteraanpak van 6 maart 2018 blijkt dat deze bekend is met het adres van verzoekster in [verblijfplaats] . Voorts heeft verzoekster ter zitting verteld over hoe verweerder haar heeft proberen te bewegen naar [woonplaats 2] te verhuizen en aldaar een urgentieverklaring aan te vragen. Twee ambtenaren zijn zelfs voor een gesprek daarover naar [woonplaats 2] gereisd. Echter, net als in [woonplaats 1] voldoet verzoekster niet aan de vereisten voor een urgentie. Naar haar zeggen wilde de gemeente [woonplaats 2] ook niet dit probleem van [woonplaats 1] overnemen. Verzoekster zelf heeft ook altijd aangegeven in [woonplaats 1] te willen blijven wonen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verder moet worden uitgezocht. Omdat het bestreden besluit een intrekking behelst, ligt de bewijslast dat verzoekster zich niet aan haar verplichtingen heeft gehouden bij verweerder. Gelet op het voorgaande en de achtergrond van deze zaak, de bijzondere situatie waarin verweerder zich kennelijk gehouden heeft gevoeld aan verzoekster sinds 2018 uitkering te verstrekken terwijl zij niet in [woonplaats 1] woonachtig is, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de enkele mededeling dat zij het adres in [verblijfplaats] nu niet wil geven – terwijl dit verweerder al bekend is of behoort te zijn – onvoldoende is om nu de bijstandsuitkering, inclusief de bijzondere bijstand, in te trekken.

6.2.

Daar komt bij dat bij afweging van de wederzijdse belangen het belang van verzoekster om hangende de behandeling van de beroepszaak haar uitkering te ontvangen, zwaarwegender worden geacht dan de belangen van verweerder om deze nu te kunnen stopzetten. Verzoekster en haar gemachtigde hebben op zitting gesteld dat verzoekster door het stopzetten van de bijstandsuitkering geen huur heeft kunnen betalen voor haar tijdelijke verblijfsadres in [verblijfplaats] en dat zij vanwege een huurachterstand dit adres heeft moeten verlaten. Verzoekster ontdekte pas in maart 2020, na contact met haar bewindvoerder vanwege het uitblijven van leefgeld, dat haar bijstandsuitkering was ingetrokken met ingang van februari 2020. Daarvoor had zij nog wel leefgeld ontvangen van de bewindvoerder. Verzoekster ontvangt sindsdien ook geen toeslagen en bijzondere bijstand meer, heeft geen adres, heeft geen auto en geen bankpas meer. Zij verblijft nu tijdelijk bij een moeder in [woonplaats 2] , die zij kent van de school van haar kinderen. Maar ook daar wil men haar niet langer onderdak verschaffen als zij niets kan betalen.

7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de gevraagde voorziening toe te wijzen.

Conclusie

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe, schorst het bestreden besluit en treft de voorlopige voorziening dat aan verzoekster met ingang van 9 oktober 2020 een bijstandsuitkering wordt verstrekt conform de voor haar toepasselijke norm totdat op het beroep is beslist. De voorzieningenrechter overweegt verder dat, teneinde verdere procedures te voorkomen, dit ook geldt ten aanzien van de bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van bewindvoering, die ook was stopgezet.

9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • -

    wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;

  • -

    schorst het bestreden besluit en het primaire besluit II tot de uitspraak op het beroep en bepaalt dat aan verzoekster met ingang van 9 oktober 2020 bijstand wordt verstrekt conform de voor haar toepasselijke norm;

  • -

    draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekster te vergoeden;

  • -

    veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.