2 Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 10 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een personenauto, plotseling gas heeft gegeven en/of (vervolgens) plotseling heeft geremd en/of plotseling naar links is uitgeweken en/of voornoemde [slachtoffer 1] , althans haar scooter, heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 10 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door haar te duwen en/of te schoppen en/of met de platte hand in het gezicht, althans op het lichaam te slaan en/of haar bij haar keel en/of hoofddoek vast te pakken;
3. hij op of omstreeks 10 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “ik ga je vermoorden, hoer het is allemaal jou schuld” en/of “dan maak ik je dood” en/of door ten overstaan van verbalisant [naam verbalisant 1] te zeggen “ik ga haar vermoorden.”
5 Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 10 mei 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een personenauto, plotseling gas heeft gegeven en plotseling naar links is uitgeweken en voornoemde [slachtoffer 1] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 10 mei 2019 te Amsterdam [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door haar te duwen en te schoppen en met de platte hand in het gezicht te slaan en haar bij haar keel en hoofddoek vast te pakken;
feit 3:
op 10 mei 2019 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “ik ga je vermoorden, hoer het is allemaal jou schuld” en “dan maak ik je dood” en door ten overstaan van verbalisant [naam verbalisant 1] te zeggen “ik ga haar vermoorden.”
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 200 uur.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte, groot 40 uur van deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast 20 dagen.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd de volgende algemene en bijzondere voorwaarden niet is nagekomen.
De algemene voorwaarden houden in dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De bijzondere voorwaarde houdt in dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als dit het innemen van medicijnen inhoudt.
Geeft aan reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2019.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2019 te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.F. van Hoorn en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2020.