Overwegingen
1. Verzoeker had een vergunning voor een tijdelijke vaste plaats op de Waterloopleinmarkt en verkocht daar fietsen.
2. Op 13 maart 2019 heeft een ambtenaar van verweerder vastgesteld dat verzoeker gebruikte fietsen verkocht, waarvan er één als gestolen geregistreerd stond. Verzoeker kon niet aantonen dat hij zijn fietsen in het Digitaal Opkoop Register (DOR) heeft geregistreerd. Verweerder heeft hem op 20 maart 2019 een ordebesluit opgelegd. Op 4 december 2019 heeft een ambtenaar van verweerder nogmaals geconstateerd dat verzoeker niet-geregistreerde fietsen heeft verkocht vanuit zijn marktkraam.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen omdat verzoeker voor de tweede keer in twaalf maanden de gelegenheid heeft geboden om vanuit zijn marktkraam gestolen fietsen te verkopen, wat kwalificeert als ‘ernstig wangedrag en bedrog’. Verweerder verwijst voor de gekozen maatregelen naar het stappenplan1 voor handhaving.
4. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om het besluit te schorsen zolang nog niet op het bezwaar is beslist. Volgens hem heeft zijn bezwaar een redelijke kans van slagen. Verzoeker betwist de hem verweten gedragingen niet. Hij is het echter oneens met de getroffen maatregelen. Verweerder heeft zijn gedrag ten onrechte gekwalificeerd als ‘ernstig wangedrag’.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter is het met verzoeker eens en zal zijn verzoek toewijzen om de volgende redenen.
6. Voorop staat dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die niet passen bij zijn werk als fietsenverkoper op de markt. Verweerder mag daartegen optreden. Dit heeft verzoeker overigens ook beaamd op zitting.
7. Voor dit optreden heeft verweerder beleid neergelegd in het eerder genoemde stappenplan. Dat dient hij in beginsel te volgen op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij het stappenplan gevolgd heeft. Dat standpunt acht de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd.
8. In het stappenplan wordt een verschil aangebracht tussen de categorieën ‘wangedrag en bedrog’ en ‘ernstig wangedrag en bedrog’. Bij de eerste categorie treft verweerder volgens het stappenplan bij een tweede gedraging binnen twaalf maanden (stap twee) de maatregelen dat de overtreder wordt verwijderd voor maximaal één week en dat de marktvergunning van de overtreder wordt ingetrokken of geweigerd voor één maand. Als de gedraging van de tweede categorie is, verwijdert verweerder de overtreder voor maximaal één week, wordt de vergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken en wordt overtreder in het register doorgehaald of voor vier jaar geweigerd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van stap twee bij een gedraging van de laatste categorie.
9. ‘ Ernstig wangedrag en bedrog’ staat niet opgenomen in de Marktverordening. Daarin komt alleen ‘wangedrag of bedrog’ terug in artikel 6.1, eerste lid, onder b. Het verschil tussen beide categorieën wordt in het stappenplan ook niet verder geduid. Wel staan in het stappenplan voorbeelden genoemd van ‘ernstig wangedrag en bedrog’: heling, geweld, poging tot geweld, bedreiging, valse certificaten en valse administratie.
10. In het bestreden besluit heeft verweerder niet aangegeven waarom in dit geval sprake is van ‘ernstig wangedrag en bedrog’. Verweerder verwijst ook niet naar een van voorbeelden in het stappenplan. Verweerder heeft zich op zitting op het standpunt gesteld dat het niet registreren van fietsen in het DOR-systeem een strafbaar feit oplevert en dat verweerder het als een ernstig feit beschouwt omdat de gemeente geen criminele activiteiten wil faciliteren. Verweerder wil verder de consumenten op de markt en het imago van de markt beschermen en andere ondernemers op de markt laten zien dat overtredingen van de regels worden bestraft. Bovendien was er in het geval van verzoeker sprake van een herhaalde overtreding en was hij gewaarschuwd. Daarom wordt verzoekers gedrag hem ernstig aangerekend.
11. De voorzieningenrechter ziet met deze motivering niet hoe verzoekers handelen zich onderscheidt van ‘wangedrag en bedrog’. Dat het handelen een strafbaar feit oplevert maakt dat verzoeker strafrechtelijk kan worden vervolgd. Verweerder heeft echter op zitting aangegeven dat hij er bewust voor heeft gekozen om niet op vervolging aan te sturen. Verder komt de koppeling van ‘ernstig wangedrag en bedrog’ aan het strafrecht voor het eerst ter sprake ter zitting en blijkt die niet uit het beleid. Daarop kon verzoeker zijn gedrag dus niet afstemmen. Dat elk strafrechtelijk relevant handelen als ‘ernstig wangedrag en bedrog’ in de zin van het stappenplan zou kwalificeren ziet de voorzieningenrechter ook niet in. De door verweerder gestelde algemene belangen bij handhaving van de regels voor de markt zijn ook niet relevant voor de kwalificatie van het gedrag. Dat verweerder mag handhaven wordt niet betwist. Dat de herhaling van het gedrag op zich al maakt dat de kwalificatie daarvan kan worden opgeschroefd volgt de voorzieningenrechter ook niet. Het is immers juist de herhaling van het gedrag waar het stappenplan voor is bedoeld. Bij een herhaling van een gedraging volgt een zwaardere maatregel, niet een zwaardere kwalificatie van het gedrag. Een andere lezing zou betekenen dat stap twee voor ‘wangedrag en bedrog’ in het stappenplan zinledig is. Dat verweerder heeft gekozen voor maatregelen voor stap twee van ‘ernstig wangedrag en bedrog’ heeft verweerder dus onvoldoende gemotiveerd. Indien stap twee passend bij ‘wangedrag en bedrog’ zou worden gevolgd is de huidige zware maatregel (nog) niet aan de orde. Daarom is niet uitgesloten dat het bezwaar bij een huidige stand van het dossier slagingskans heeft.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).