7 Vordering benadeelde partij
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 385,- aan vergoeding van materiële schade en € 50.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering strekkende tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de schadepost niet is onderbouwd en de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 10.000,-.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade niet is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij heeft verder bepleit de immateriële schade te matigen, met een verwijzing naar twee uitspraken waarbij sprake was van ontsierende littekens in het gezicht waarin een bedrag van respectievelijk € 3.000,- en € 2.250,- is toegekend.
De benadeelde partij zal in de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de vordering op dit punt niet is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 primair bewezen geachte rechtstreeks immateriële schade – bestaande uit lichamelijk letsel – heeft geleden. Ook is aannemelijk geworden dat het incident psychische gevolgen voor [slachtoffer 1] heeft gehad. Uit het dossier blijkt daarnaast dat [slachtoffer 1] onder meer twee ontsierende littekens in zijn gezicht heeft. Op grond van de door benadeelde gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de immateriële schade voor een bedrag van € 10.000,- toewijsbaar. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat het gevoelsverlies in het gezicht blijvend is. In zoverre is sprake van mogelijk toekomstige schade. Het overige deel van de vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank verklaart de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk en wijst toe € 10.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor het onder feit 1 primair bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 10.000,- (tienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 679,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en € 248,- aan vergoeding van proceskosten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden gematigd tot € 250,- en voor het overige niet-ontvankelijk niet te worden verklaard. De proceskosten kunnen in zijn geheel worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft verzocht de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet blijkt dat sprake is van geestelijk letsel. De raadsvrouw heeft tevens verzocht de proceskosten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet aan de schadebeperkingsplicht is voldaan door geen gebruik te maken van bijstand door Slachtofferhulp voor deze relatief eenvoudige vordering.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin een benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade. Van een aantasting in de persoon is onder andere sprake indien een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld. Uit de vordering blijkt hier niet van. De aard en de ernst van de normschending brengen evenmin met zich dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat daarvan geen nadere onderbouwing vereist is. Nu enige onderbouwing ontbreekt zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op voorgaande zal de rechtbank de proceskosten afwijzen.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert – zoals gewijzigd ter terechtzitting – € 710,28 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiele schade in zijn geheel kan worden toegewezen en de immateriële schade te matigen tot € 750,- en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft verzocht de immateriële schade te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 3 subsidiair bewezen geachte rechtstreeks materiële schade, te weten € 354,32 ten aanzien van het eigen risico en € 248,10 ten aanzien van de kleding, heeft geleden. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank acht de gevorderde materiële schade ten aanzien van voornoemde posten toewijsbaar.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten geldt dat deze zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, maar als proceskosten waaromtrent ingevolge het bepaalde in artikel 592a Wetboek van Strafvordering in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te worden genomen.
De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op € 107,86.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 3 subsidiair bewezen geachte rechtstreeks immateriële schade – bestaande uit lichamelijk letsel – heeft geleden. Tevens is voldoende komen vast te staan dat het incident psychische gevolgen voor [slachtoffer 3] heeft gehad. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de immateriële schade voor een bedrag van € 300,- toewijsbaar. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat op dit moment nog sprake is van klachten aan de hand van [slachtoffer 3] . Het overige deel van de vordering is onvoldoende onderbouwd en wordt niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank wijst toe € 902,42, bestaande uit € 602,42 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor het onder feit 3 subsidiair bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 902,42 (negenhonderdentwee euro en tweeënveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte in de proceskosten zoals gemaakt door de benadeelde partij, begroot op € 107,86.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd voor de duur van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde:
1. zich meldt na het maken van een afspraak bij Reclassering Inforsa te Amsterdam en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Binnen dit toezicht werkt veroordeelde aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe volgt veroordeelde de begeleidingsmodule Stap voor Stap;
2. zich voor zijn agressieproblemen laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start nadat veroordeelde door zijn toezichthouder van reclassering Inforsa hiervoor is aangemeld. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
3. verblijft bij Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol, cannabis, cocaïne en amfetamine om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. meewerkt aan een dagbestedingstraject.
Geeft opdracht aan Reclassering Inforsa om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 10.000,-(zegge: tienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 6 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het deel van de vordering tot materiële schadevergoeding en het overige deel van de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van een bedrag van € 10.000, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 6 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan hiervoor 85 dagen gijzeling worden opgelegd. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van 902,42 euro (zegge: negenhonderdentwee euro en tweeënveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 6 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 602,42 materiële schade, bestaande uit € 354,32 (eigen risico) en € 248,10,- (kleding), en € 300,- immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 107,86.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] van een bedrag van € 902,42, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 6 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan hiervoor 18 dagen gijzeling worden opgelegd. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslag
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 STK Samsung Galaxy, goednummer 5905053.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- -
1 STK Hakmes, goednummer 5905057;
- -
1 STK Verpakkingsmaterieel, goednummer 5905059.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van:
- -
2 STK Sok, goednummer 5905058;
- -
1 STK Shirt, goednummer 5905403.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok–Nijensteen en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2021.