Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2021:1177

Rechtbank Amsterdam
16-03-2021
23-03-2021
13-752167-20
Europees strafrecht
Eerste en enige aanleg

EAB vervolging Griekenland, tussenuitspraak, aanvullende vragen evenredigheid.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752167-20

RK nummer: 21/558

Datum uitspraak: 16 maart 2021

TUSSEN

UITSPRAAK

op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).

Dit EAB is uitgevaardigd op 10 december 2020 door the Prosecutors Office at the Appeal Court of Evia en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon]

geboren te [geboorteplaats] ( Syrië ) op [geboortedag] 1974,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:

[adres] ,

gedetineerd in het Justitieel Complex [detentieplaats] ,

hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1 Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 maart 2021. Het verhoor heeft – via telehoren – plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Arabische (Syrisch) taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

De rechtbank heeft de overleveringsdetentie niet geschorst. Zij verwijst daartoe naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:729), waarin is geoordeeld dat het mogelijk is om iemand langer dan 90 dagen gedetineerd te houden in een geval, zoals het onderhavige, waarin sprake is van een zeer groot vluchtgevaar dat niet tot adequate proporties kan worden teruggebracht door het stellen van schorsingsvoorwaarden.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel no. 12/20-11-2020 van de rechtbank in Chalkida.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Grieks recht strafbare feiten.

Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4 Uitvaardigende justitiële autoriteit

4.1.

Inleiding

Het onderhavige EAB is uitgevaardigd door een officier van justitie, te weten the Prosecutors Office at the Appeal Court of Evia. Het nationale aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een rechter.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit EAB is de uitvaardigende rechterlijke autoriteit de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende lidstaat die bevoegd is om een EAB uit te vaardigen krachtens het recht van de uitvaardigende lidstaat.

Blijkens de arresten OG/PI en PF1, alsmede XD en YC2 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) wordt een officier van justitie als uitvaardigende rechterlijke autoriteit aangemerkt, indien hij deelneemt aan de rechtsbedeling in de uitvaardigende lidstaat en hij onafhankelijk optreedt, waarbij deze onafhankelijkheid vereist dat er statutaire en organisatorische voorschriften bestaan die waarborgen dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit bij de vaststelling van een beslissing tot uitvaardiging van een dergelijk aanhoudingsbevel geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie van de uitvoerende macht.

Bij tussenuitspraak van 27 mei 20203 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Griekse openbaar

ministerie als uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan worden aangemerkt in de zin van artikel

6, eerste lid, Kaderbesluit EAB en dus als uitvaardigende justitiële autoriteit in de zin van de

OLW.

De rechtbank is op basis van eerder door de Griekse justitiële autoriteiten verstrekte informatie ambtshalve op de hoogte van de omstandigheid dat in Griekenland geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen.

Daarom dient de rechtbank nog te beoordelen of er in Griekenland procedureregels bestaan waaruit voortvloeit dat, zelfs bij ontstentenis van een specifiek rechtsmiddel tegen de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen, de voorwaarden voor het uitvaardigen van dit EAB, en met name de evenredigheid ervan, in de uitvaardigende lidstaat aan rechterlijke toetsing kunnen worden onderworpen hetzij vóór, dan wel gelijktijdig of na het uitvaardigen van het EAB (punt 52 van het arrest XC).

In dat verband verwijst de rechtbank tevens naar hetgeen door het HvJ in het arrest YC onder punt 68 tot en met 70 is overwogen.

Ten slotte verwijst de rechtbank naar het arrest MM4 waarin het HvJ onder punt 70 en 71 heeft overwogen:

70 Hoewel kaderbesluit 2002/584 de nationale autoriteiten, overeenkomstig de procedurele autonomie waarover zij beschikken, een beoordelingsmarge laat inzake de concrete maatregelen om de door het kaderbesluit beoogde doelstellingen te verwezenlijken, met name wat betreft de mogelijkheid om te voorzien in een bepaald beroep tegen de beslissingen betreffende het Europees aanhoudingsbevel (zie in die zin arrest van 30 mei 2013, F, C‑168/13 PPU, EU:C:2013:358, punt 52), neemt dit niet weg dat de lidstaten erop moeten toezien dat zij de uit dit kaderbesluit voortvloeiende vereisten, en met name die in verband met de rechterlijke bescherming die daaraan ten grondslag ligt, niet in gevaar brengen.

71 Voorts moet eraan worden herinnerd dat uit artikel 51, lid 1, van het Handvest volgt dat de lidstaten en bijgevolg hun rechterlijke instanties het Handvest dienen te eerbiedigen wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, hetgeen het geval is wanneer de uitvaardigende rechterlijke autoriteit en de uitvoerende rechterlijke autoriteit de ter uitvoering van kaderbesluit 2002/584 vastgestelde nationale bepalingen toepassen (arrest van 1 juni 2016, Bob-Dogi, C‑241/15, EU:C:2016:385, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Dit moet tevens het geval zijn waar het gaat om de effectiviteit van het rechterlijk toezicht dat rechtstreeks of incidenteel moet worden uitgeoefend op beslissingen inzake het Europees aanhoudingsbevel.

In deze zaak heeft het Internationaal rechtshulpcentrum te Amsterdam bij schrijven van 23 februari 2021 de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:

Due to the judgement of the court of Amsterdam, in connection with the gravity of the

offences for which [opgeëiste persoon] is suspected, I would like to request whether the possibility exists that you provide me with one of the two following documents, on the basis of which the surrender of [opgeëiste persoon] can be authorised by the court of Amsterdam:

1) A new EAW for [opgeëiste persoon] , issued and signed by a judge;

2) A letter in which a judge examines the conditions for the issuance of the current EAW for [opgeëiste persoon] , and in particular the proportionality thereof.

Bij schrijven van 26 februari 2021 is door the Investigator of the 2nd Department of Misdemeanor Judges of Chalkida, via the Public Prosecutor of Appeals of Evia en Eurojust, het volgende antwoord verstrekt:

(…)

In view of the fact that the arrest warrant issued by us against [opgeëiste persoon] remained unexecuted, the accused person at issue had not been located in the Greek Territory and there were strong indications that he had planned to flee and that he had travelled to his country of origin or to another European country or even to another continent, in conjunction with the serious nature of the offenses, we considered absolutely necessary to issue a European arrest warrant against him in order to ensure that he would be present at the investigation. Following our request with ref. No. 395/4-12-2020, taking into account precisely the content of the arrest warrant issued by us, the evidence gathered up to that time as a result of the investigation, the existence of serious indications of guilt of the accused person, the risk of his escape and the principle of proportionality, given that the issuance of a European warrant is the absolutely necessary means of ensuring that the above-mentioned foreign defendant will testify as a defendant before us for the offenses of murder and robbery, the Prosecutor of the Court of Appeals of Evia issued the European Arrest Warrant. (…)

4.2

Standpunten partijen

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hiertoe is verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 23 februari 20215, waarin is geoordeeld dat uit de in die zaak verstrekte informatie niet is gebleken dat de Griekse rechter de evenredigheid van een EAB toetst en dit noodzakelijk is nu Griekse EAB’s door een officier van justitie worden uitgevaardigd en hiertegen geen rechtsmiddel bestaat. De verdediging heeft aangevoerd dat uit bovenstaande informatie d.d. 26 februari 2021 niet kan worden opgemaakt of deze informatie van een onafhankelijke rechter afkomstig is, of de informatie is verstrekt aan de hand van een wettelijke basis en of sprake is van een specifieke belangenafweging. In deze zaak is onvoldoende komen vast te staan dat er een individuele toets van de evenredigheid door een rechter heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat het EAB niet voldoet aan de door het HvJ6 gestelde eisen.

De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de Griekse rechter het Griekse OM heeft verzocht om het EAB uit te vaardigen. Daarmee is aangegeven dat er redenen waren het EAB uit te vaardigen en dat het noodzakelijk en proportioneel was. Griekenland voldoet hiermee aan de door het HvJ gestelde eisen.

4.3

Oordeel rechtbank

De rechtbank acht zich, ook na de aanvullende informatie van 26 februari 2021, nog niet voldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of in Griekenland procedureregels voorhanden zijn waaruit voortvloeit dat, zelfs bij ontstentenis van een specifiek rechtsmiddel tegen de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen, de voorwaarden voor het uitvaardigen van dit EAB, en met name de evenredigheid ervan, aan rechterlijke toetsing kunnen worden onderworpen. Dat zulke wettelijke proceduregels in Griekenland bestaan, blijkt niet uit de brief van 26 februari 2021.

In dat licht zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen onder gelijktijdige schorsing daarvan, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de volgende vraag aan de Griekse justitiële autoriteit voor te leggen:

Gelden er in Griekenland wettelijke procedureregels die bepalen dat, nu geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen, de voorwaarden voor het uitvaardigen van dit EAB, en met name de evenredigheid ervan, door een rechter worden getoetst?

5 Beslissing

HEROPENT en SCHORST het onderzoek voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 4.3 weergegeven vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen;

BEVEELT de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw;

BEVEELT de oproeping van een tolk in de Arabische (Syrische) taal tegen de nader te bepalen datum en tijdstip.


Aldus gedaan door

mr. J.G. Vegter, voorzitter,

mrs. J.A.A.G. de Vries en E. de Rooij rechters,

in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,

en uitgesproken ter openbare zitting van 16 maart 2021.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

1 HvJ 27 mei 2019, gevoegde zaken C-508/18 en C-82/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:456) en C-509/18 (ECLI:EU:C:2019:457).

2 HvJ 12 december 2019, C-625/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:1078) en C-626/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:1077).

3 ECLI:NL:RBAMS:2020:2758

4 HvJ 13 januari 2021, C-414/20 PPU, ECLI:EU:C:2021:4

5 ECLI:NL:RBAMS:2021:731

6 HvJ 27 mei 2019, gevoegde zaken C-508/18 en C-82/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:456) en C-509/18 (ECLI:EU:C:2019:457); HvJ 12 december 2019, C-625/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:1078) en C-626/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:1077).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.