2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 september 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. primair: poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door meermalen met snelheid met een busje in te rijden op het politievoertuig waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden;
subsidiair: poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
2. primair: poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door met snelheid met een busje in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te rijden die zich op straat bevonden;
subsidiair: poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
3. vernieling van een politieauto en een politiemotor, toebehorend aan de Nationale Politie;
4. rijden onder invloed van cocaïne.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 11 september 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan ambtenaren [slachtoffer 1] (aspirant van politie Eenheid Amsterdam) en [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening met beschikbaarheidsdienst belast, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, als bestuurder van een motorvoertuig (busje), met aanzienlijke snelheid is ingereden op een politievoertuig waarin zich voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 3:
op 11 september 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk politievoertuigen, te weten een politieauto en een politiemotor, toebehorende aan de Nationale Politie, heeft vernield;
Ten aanzien van feit 4:
op 11 september 2020 te Amsterdam, als bestuurder van een motorvoertuig (busje), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van cocaïne - waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen - dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ontzegt verdachte ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden van deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de duur van deze ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Ontzegt verdachte ten aanzien van het onder feit 4 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 700,- (zevenhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 11 september 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 700,- (zevenhonderd euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 14 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 11 september 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.000,- (tweeduizend euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. L.R. Wisse en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 januari 2021.