Bij testament van 25 juni 1981 heeft erflaatster laatstelijk beschikt over haar nalatenschap. In het testament staat, voor zover van belang:
“(…)
II. Ik benoem mijn echtgenoot, de heer [gedaagde] (…) tot mijn enig erfgenaam, behoudens het wettelijk erfdeel mijn wettige afstammelingen toekomende, met dien verstande dat ik - voor het geval mijn echtgenoot mij overleeft - gebruik wens te maken van de bij artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid de scheiding van mijn nalatenschap tot stand te brengen als volgt:
A. aan mijn voornoemde echtgenoot worden toebedeeld alle aktiva tot mijn nalatenschap behorende, zulks onder de last om:
1. voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen alle passiva van mijn nalatenschap (…);
2. aan zijn mede-erfgenamen schuldig te erkennen de aan deze toekomende erfdelen, berekend in het saldo van mijn nalatenschap;
B. aan ieder van zijn mede-erfgenamen wordt toebedeeld een vordering in kontanten te zijnen laste wegens de aan hem gedane overbedeling voor ieder ten bedrage van het hem of haar in het saldo van mijn nalatenschap toekomend erfdeel. (…)
De waardering van de aktiva zal moeten geschieden in onderling overleg (…)
De aldus toegedeelde vorderingen zullen eerst opeisbaar zijn bij overlijden van mijn echtgenoot, alsmede indien en zodra hij eventueel hertrouwt, in staat van faillissement wordt verklaard of onder curatele wordt gesteld.
Over het aan de legitimaris(sen) schuldig erkende zal een rente worden vergoed, jaarlijks bij achteruitbetaling, voor het eerst één jaar na het overlijden, te voldoen.
Het percentage van gemelde rente is gelijk aan het promesse-disconto van de Nederlandse Bank (…), echter met dien verstande dat het percentage van gemelde rente tenminste zes procent per jaar bedraagt.
Hij zal te allen tijde bevoegd zijn het door hem aldus aan hoofdsom en/of rente verschuldigde geheel of gedeeltelijk te voldoen (…)
Ik leg voorts aan mijn echtgenoot de last op om de door zijn mede-erfgenamen terzake van hun verkrijgingen verschuldigde successierechten in mindering op zijn schuld aan hen te voldoen. (…)
III. Voor het geval ik gelijktijdig met of na mijn echtgenoot (…) kom te overlijden beschik ik als volgt:
a. ik legateer aan mijn zoon, [eiser] , (…) alle tot mijn nalatenschap behorende roerende en onroerende goederen (…)
b. ik benoem mijn genoemde zoon (…) tot mijn enige erfgenaam (…)
IV. Ik bepaal dat (…) [ex-echtgenoot] niet het ouderlijk vruchtgenot zal hebben van hetgeen door mijn kinderen uit mijn nalatenschap wordt verkregen (…)”