3.3.1
Vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van een verkeersongeval als gevolg waarvan [naam passagier] , die als passagier op de scooter zat die door verdachte werd bestuurd, letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken onderbeen. Verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij – terwijl hij geen geldig rijbewijs had en onder invloed van alcohol was – die scooter heeft bestuurd.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan het veroorzaken van dat verkeersongeval (feit 1 primair) en zo niet, of hij zich gevaarlijk en/of hinderlijk in het verkeer heeft gedragen (feit 1 subsidiair).
Bespreking van feit 1 primair
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen, moet een bepaalde mate van schuld worden vastgesteld. Alleen wanneer er sprake is van aanmerkelijke schuld – een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid – kan een verdachte strafrechtelijk worden veroordeeld voor overtreding van artikel 6 WVW.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (Hoge Raad 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte was onder invloed. Hij bestuurde een scooter terwijl hij niet beschikte over een rijbewijs. Uit zijn verklaring en de situatie ter plaatse kan worden aangenomen dat verdachte niet met een hoge snelheid heeft gereden. Verdachte heeft het parkeerterrein verlaten en wilde het fietspad oprijden. Bij de (vrij smalle) toegang tot het fietspad staat midden op het pad een paaltje. Bij het passeren van dit paaltje, op de kruising van de IJdoornlaan met het Kadoelenpad, is verdachte met de scooter tegen dat paaltje aangekomen. De scooter is ten val gekomen. [naam passagier] zat als passagier op de scooter en heeft daarbij letsel opgelopen.
De rechtbank stelt op basis van de foto’s vast dat de ruimte op het pad aan beide zijden van het paaltje vrij smal is. Iets na het paaltje komt een T-splitsing; de bestuurder moet daar rechtsaf of linksaf het fietspad op. Meteen na het paaltje moet dus ingestuurd worden voor een bocht. De rechtbank kan zich voorstellen dat in deze situatie het paaltje gemakkelijk geraakt kan worden door een passerende scooter, ook door iemand die niet onder invloed is of die wel een rijbewijs heeft. Anders gezegd: de rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, en de aard en de ernst daarvan, geen aanmerkelijke onvoorzichtigheid opleveren. Verdachte zal daarom van feit 1 primair worden vrijgesproken.
Bespreking van feit 1 subsidiair
Voor een bewezenverklaring is vereist dat sprake is van een zekere mate van concreet gevaarzettend of hinderlijk gedrag in het verkeer. Hierboven heeft de rechtbank op basis van het dossier vastgesteld hoe het feit zich heeft voltrokken. Uit het dossier blijkt niet van concrete gevaarzettende handelingen van verdachte. Weliswaar hebben verdachte en [naam passagier] verklaard dat zij alcohol hadden gedronken en heeft verdachte vervolgens de scooter bestuurd zonder dat hij een rijbewijs had, maar dit is onvoldoende voor de conclusie dat verdachte gevaarzettend heeft gehandeld. Het is immers niet gebleken dat die omstandigheden de reden zijn geweest dat hij tegen het paaltje is aangereden.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat het ongeval het gevolg is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarbij [naam passagier] letsel heeft opgelopen. Verdachte valt hier strafrechtelijk geen verwijt van te maken.
Ook van feit 1 subsidiair wordt verdachte vrijgesproken.
3.3.3
Oordeel over de feiten 3 en 4
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, op basis van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de verklaring van verdachte) bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten 3 en 4. Gelet op het standpunt van de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.