RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/006188-21 (A) en 13/314222-20 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 29 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
gedetineerd in “ [detentieplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. J. Kleiman en mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat aangeefster [aangeefster] - ter zitting ook gehoord als getuige - en reclasseringswerker [persoon] hebben verteld.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is in zaak A ten laste gelegd dat hij op 6 januari 2021 in of bij de [adres 2] is geweest, terwijl de officier van justitie hem door middel van een gedragsaanwijzing had verboden om daar te komen.
In zaak B is belaging van [aangeefster] tenlastegelegd. Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 12 december 2020 wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] door heel veel contact te zoeken via de telefoon, social media, bij haar in de straat te zijn, aan te bellen en door vrienden van [aangeefster] te benaderen, waarbij hij de bedoeling had om haar te dwingen iets te doen, niet te doen, toe te laten of haar bang te maken.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A:
op 6 januari 2021 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 12 december 2020 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam kort weergegeven inhoudende een bevel aan verdachte om zich niet op te houden in/op [adres 2] en zich te onthouden van contact met de volgende perso(o)n(en): [aangeefster] , geboren op [geboortedatum aangeefster] , door zich op bovengenoemde datum op te houden in of bij [adres 2] te [plaatsnaam] ;
Zaak B:
in de periode van 2 oktober 2020 tot en met 12 december 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] door zeer veelvuldig contact te zoeken via telefoon en social media en door bij [aangeefster] in de straat te zijn en door meermalen bij [aangeefster] aan te bellen en door vrienden en kennissen van [aangeefster] te benaderen, met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen en te dulden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 1 (één) maand, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaar op geen enkele wijze
- direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster]
, geboren [geboortedatum aangeefster] , anders dan door tussenkomst en/of met instemming van
Veilig Thuis of een soortgelijke hulpverlenende instantie in het kader van afspraken over de
omgang met [naam zoon] , voor zover die instantie dat noodzakelijk acht en onder de door
die instantie aan te geven voorwaarden.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 (veertien) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2021.