8 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer ] vordert € 25,00 aan vergoeding van materiële schade voor zijn beschadigde spijkerbroek en € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering tot vergoeding van materiële schade volledig toe te wijzen en de vordering tot vergoeding van immateriële schade toe te wijzen tot € 1.000,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van materiële schade niet kan worden toegewezen omdat de schade aan de spijkerbroek niet aan de schuld van verdachte te wijten is. Gelet op de hoogte van immateriële schadevergoeding in soortgelijke zaken en de kleinere rol van verdachte ten opzichte van zijn mededader verzoekt de verdediging om de vordering tot immateriële schadevergoeding te matigen tot € 400,00.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Materiële schade
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde steken, zal de rechtbank de vordering die ziet op schade aan de broek, niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de advocaat van de benadeelde partij naar voren gebrachte omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegewezen, ziet de rechtbank aanleiding om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Omdat de rechtbank het medeplegen bewezen heeft verklaard, zal zij niet meegaan in het standpunt van de verdediging dat bij het bepalen van de hoogte van het toe te wijzen bedrag rekening moet worden gehouden met de grootte van de rol van verdachte bij het geweld. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schadevergoeding dan ook toewijzen tot € 1.000,00 en verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank bepaalt dat de toegewezen vergoeding voor immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
In het geval een ander zal worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander is betaald.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer ] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op. Ook deze schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk opgelegd.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat gedurende de proeftijd de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te
Amsterdam, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht en dat hij daarnaast meewerkt aan huisbezoeken;
- zich laat behandelen bij De Waag, of een soortgelijke instelling te bepalen door de reclassering, daarnaast meewerkt aan het opstellen van diagnostiek en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen van de zorgverlener, welke behandeling de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig acht;
- zich bevindt op zijn thuisadres aan de [adres] tussen 21:00 uur en 07:00 uur, zolang de reclassering dat nodig acht, waarbij de reclassering de periode, tijd of locatie aan mag passen als zij dit voor een doelmatige uitvoering van de bijzondere voorwaarde of het toezicht daarop;
- zich zal inspannen tot het verkrijgen en behouden van een structurele dagbesteding en hij de reclassering hierin inzicht geeft.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- -
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer ] toe tot een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer ] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer ] aan de Staat € 1.000,00 (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2021.