5.1.1.
Het recht op noodopvang is een algemene voorziening op grond van de Wmo. Aan algemene voorzieningen worden geen toegangseisen gesteld. Het uitsluiten van mensen van algemene voorzieningen is, anders dan bij een maatwerkvoorziening, niet mogelijk.2
5.1.2.
De algemene voorziening crisisopvang voor dakloze gezinnen is volgens het beleid van de gemeente kortdurend voltijd verblijf voor gezinnen die feitelijk dak- en thuisloos zijn. Deze crisisopvang duurt maximaal drie maanden met eenmalig de mogelijkheid tot verlenging met nog eens drie maanden. Het doel van de opvang is dat betrokkenen en hun kinderen tot rust komen en dat wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een meer structurele oplossing, zoals gezinsopvang. Het gezin moet meewerken aan een traject dat gericht is op het opheffen van de situatie van dakloosheid en het herstel naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan. In de crisisopvang voor dakloze gezinnen wordt bij de melding, en ook gedurende het hele verblijf, samen met de betrokkene(n) gezocht naar alternatieven om toch zelf te voorzien in onderdak, bijvoorbeeld via familie of binnen het sociale netwerk.
5.1.3.
Voor het verblijf in de crisisopvang voor dakloze gezinnen geldt een aantal algemene voorwaarden. Dit houdt in dat het gezin:
• Zich inschrijft bij Woningnet en de inschrijving op tijd verlengt.
• In Woningnet wekelijks reageert op maximaal kansrijke woningen en daarbij geen voorkeur voor een bepaalde woning of buurt opgeeft.
• Gezien de lange wachtduur voor een sociale huurwoning in Amsterdam bereid is om een verhuizing naar een gemeente buiten Amsterdam te overwegen.
• Meewerkt aan de persoonlijke begeleiding die het ontvangt in de crisisopvang.
• Na ondertekening van de overeenkomst voor bemiddeling naar een passende woning, de aangeboden woning niet mag weigeren. Mocht er toch sprake zijn van een weigering dan zal per situatie bekeken moeten worden welke passende maatregelen worden getroffen, waarbij beëindiging van de voorziening een mogelijkheid is.3
De vaste gedragspraktijk van de gemeente en de zaak van eiseres
5.2.1.
Volgens de gemeente vallen eiseres en haar zoon niet onder de doelgroep om in aanmerking te komen voor noodopvang voor dakloze gezinnen. De wethouder van de gemeente heeft in een brief van 5 juni 2019 kenbaar gemaakt dat er een aangescherpt beleid wordt gevoerd om de druk op de noodopvang te verminderen. Er zijn steeds meer gezinnen die zich melden voor noodopvang, waaronder een groeiende groep gezinnen die onvoorbereid terugkeert uit het buitenland. De gemeente heeft onvoldoende capaciteit en wil dat er plaatsen beschikbaar blijven in de noodopvang voor Amsterdamse gezinnen.
5.2.2.
De noodopvang staat daarom niet meer open voor remigrantengezinnen, die zelfredzaam zijn. Deze gezinnen kunnen kortdurend verblijven in de noodopvang (in de betreffende brief staat drie dagen) en krijgen dan een terugkeerregeling aangeboden van de gemeente. De gemeente heeft de noodopvang van eiseres en haar zoon na tien dagen beëindigd, omdat zij zelfredzaam is en zij zich op eigen kracht kan handhaven in Marokko. Er is aan haar een terugkeerregeling aangeboden naar Marokko waarvan zij geen gebruik heeft gemaakt.
Het standpunt van eiseres
5.3.
Eiseres voert - samengevat - aan dat deze gedragspraktijk van de gemeente geen beleid is, omdat het niet op de juiste wijze openbaar is gemaakt. Verder is de gedragspraktijk in strijd met artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De zoon van eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit en valt daarom als burger van de Europese Unie (EU) onder de bescherming van artikel 20 van het VWEU. Als de noodopvang wordt beëindigd na het aanbieden van een terugkeerregeling, kan de zoon van eiseres niet op een menswaardige manier in de EU verblijven en wordt hij feitelijk gedwongen het grondgebied van de EU te verlaten. Eiseres heeft onder andere verwezen naar de arresten [arrest 1]4 en [arrest 2]5 van het Europese Hof van Justitie.
5.4.1.
In artikel 20, tweede lid en onder a van het VWEU staat dat de burgers van de Unie de rechten genieten en de plichten hebben die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben onder andere het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
5.4.2.
In artikel 1 van het Handvest van de EU staat dat de menselijke waardigheid onschendbaar is. Zij moet worden geëerbiedigd en beschermd. In artikel 24 van het Handvest staat dat kinderen recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn.
5.4.3.
Uit de arresten [arrest 1] en [arrest 2] volgt dat een kind met de nationaliteit van een EU land (zoals Nederland), vanwege artikel 20, tweede lid en onder a van het VWEU niet gedwongen kan worden de EU te verlaten. Als het kind een ouder heeft met een nationaliteit van buiten de EU die wordt gedwongen de EU te verlaten, kan dit ertoe leiden dat het kind ook gedwongen wordt de EU te verlaten. Er kan daarom een verblijfsrecht ontstaan voor de ouder met de nationaliteit van een land buiten de EU, zodat het kind gebruik kan maken van zijn recht om vrij in de EU te verblijven. Dit is sowieso het geval bij een alleenstaande moeder, die voor het kind zorgt, als de vader buiten beeld is.
5.4.4.
Het burgerschap van de Unie verleent iedere Unieburger, binnen de beperkingen van het VWEU en de maatregelen tot uitvoering daarvan, een fundamenteel en persoonlijk recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten.6 Lidstaten mogen dus in beginsel niet het effectieve genot van de essentie van de rechten die een burger van de Unie heeft (op basis van artikel 20, tweede lid en a van het VWEU) beperken. Dit is alleen anders als dit nodig is om de openbare orde te beschermen (als iemand bijvoorbeeld ernstige misdaden heeft gepleegd). Het kind heeft als burger van de Unie recht op een menswaardig bestaan en op de bescherming en zorg die nodig zijn voor zijn welzijn. Hieronder vallen sociale voorzieningen, zoals eten, drinken, kleding, onderdak en medische zorg.7 In de zaak [arrest 2] ging het om een werkloosheidsuitkering en in de zaak Chavez om kinderbijslag en bijstand die werden afgewezen door de overheid, omdat de betreffende ouders geen verblijfsrecht zouden hebben. Door deze voorzieningen af te wijzen, konden de ouders niet voorzien in een menswaardig bestaan voor hun kind en werd het hen uiterst moeilijk gemaakt om in de EU te verblijven. Het werd de kinderen op die manier feitelijk onmogelijk gemaakt om gebruik te maken van het effectieve genot van hun rechten als burger van de Unie.
Het oordeel van de rechtbank over de vraag of er sprake is van beleid
5.5.1.
De rechtbank is allereerst met eiseres van oordeel dat de brief van de wethouder van 5 juni 2019 (voor zover deze al extern gericht is) niet kan worden aangemerkt als beleid, omdat niet is gebleken dat deze op de juiste manier officieel bekend is gemaakt.8 Het beleid is daardoor niet vindbaar voor burgers. De gemeente heeft dit beleid ook niet in de Nadere Regels Wmo opgenomen, waarin het relevante beleid van de gemeente is neergelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van beleid, maar wel van een vaste gedragspraktijk.
Het oordeel van de rechtbank over de vaste gedragspraktijk in relatie tot EU recht
5.5.2.
De rechtbank oordeelt vervolgens dat de vaste gedragspraktijk van de gemeente - zoals neergelegd in de brief van de wethouder van 5 juni 2019 - in strijd is met artikel 20 van het VWEU. De gemeente kan de noodopvang van remigrantengezinnen met gezinsleden die de nationaliteit hebben van een EU lidstaat niet beëindigen om de reden dat zij zouden kunnen terugkeren naar hun land van herkomst buiten de EU. Uit de (hierboven toegelichte) arresten [arrest 1] en [arrest 2] volgt immers dat kinderen die de nationaliteit hebben van een EU land, feitelijk niet gedwongen kunnen worden de EU te verlaten. EU burgers hebben in dit kader ook recht op een minimum aan sociale voorzieningen. Dus niet alleen op bijstand en kinderbijslag (eiseres ontvangt ook een daklozenuitkering en kinderbijslag), maar ook op de algemene voorziening noodopvang. De noodopvang is immers bedoeld als humanitaire ondergrens wat betreft het recht op onderdak voor gezinnen.
5.5.3.
De gemeente maakt - in navolging van de recente conclusie van de procureur-generaal van de Hoge Raad, waarin deze uiteenzet dat er in een soortgelijk geval geen sprake is van schending van artikel 20 van het VWEU - een onderscheid tussen de sociale voorziening noodopvang en sociale voorzieningen zoals bijstand, kinderbijslag en de maatwerkvoorziening opvang. De rechtbank vindt dit onderscheid niet gerechtvaardigd. Het gaat immers om de vraag of de voorziening van de staat nodig is voor het kind om een menswaardig bestaan te leiden in de EU en het kind het niet uiterst moeilijk, dan wel feitelijk onmogelijk wordt gemaakt, zijn of haar verblijfsrecht uit te oefenen.
5.5.4.
De gemeente handelde in strijd met artikel 20 van het VWEU door de noodopvang van eiseres en haar zoon te beëindigen, omdat eiseres geen gebruik wilde maken van de door de gemeente aangeboden terugkeerregeling. Door de voorziening noodopvang, die de ouders van andere Nederlandse kinderen ook ontvangen, te beëindigen, werden eiseres en haar zoon (die de Nederlandse nationaliteit heeft en daarmee burger van de Unie is) dakloos. Immers, ze verbleven wel bij kennissen en vrienden, maar verkeerden altijd in onzekerheid waar zij de volgende nacht weer zouden slapen. Daarom kon eiseres niet voorzien in een menswaardig bestaan in Nederland voor haar zoon. Het werd haar zoon daardoor feitelijk onmogelijk gemaakt om gebruik te maken van het effectieve genot van zijn rechten als burger van de Unie. Haar zoon werd op die manier dus feitelijk gedwongen de EU te verlaten.
5.5.5.
Het argument van de gemeente dat de zoon van eiseres slechts tijdelijk de EU hoefde te verlaten om weer goed voorbereid naar Nederland te komen, leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van artikel 20 van het VWEU mag de zoon van eiseres immers ook niet tijdelijk worden gedwongen de EU te verlaten. Te meer nu weliswaar gesproken wordt over een tijdelijke terugkeer, maar de tijdsduur onbekend en daarmee onbepaald is.
5.5.6.
Het beroep van eiseres is dus gegrond. Omdat het beroep al gegrond is op het onderdeel van het EU recht, is voor het tegenwerpen van het vereiste van regiobinding in een geval als in deze zaak geen ruimte. Eiseres heeft immers met geen enkele Nederlandse regio de vereiste binding, zodat het tegenwerpen daarvan het verblijfsrecht van de zoon van eiseres eveneens feitelijk teniet zou doen.