RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna: [eiseres] )
(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: de Svb)
(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).
Procesverloop
Met het besluit van 7 mei 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb besloten de in het verleden teveel aan [eiseres] betaalde kinderbijslag te verrekenen met haar toekomstige recht op kinderbijslag, vanaf het tweede kwartaal van 2020 gedurende acht kwartalen.
Met het besluit van 21 september 2020 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 23 maart 2021 plaatsgevonden via een videoverbinding.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[eiseres] heeft drie kinderen, [kind 1] (geboren op [geboortedatum 1] 2004), [kind 2] (geboren op [geboortedatum 2] 2006) en [kind 3] (geboren op [geboortedatum 3] 2014). [eiseres] ontving tot 2018 voor een van haar kinderen een extra bedrag aan kinderbijslag, omdat haar kind intensieve zorg nodig heeft. Het bedrag dat [eiseres] over 2018 heeft ontvangen aan extra kinderbijslag (€ 2.040,19) moet zij terug betalen.
1.2.
Met het primaire besluit heeft de Svb een betalingsregeling afgesproken om het bedrag van € 2.040,19 te verrekenen. Vanaf het tweede kwartaal van 2020 wordt zeven kwartalen € 255,03 en het achtste kwartaal wordt € 254,98 op de kinderbijslag van [eiseres] ingehouden.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. De Svb heeft daartoe overwogen dat [eiseres] per maand een aflossingscapaciteit heeft van € 305,31. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat hierdoor niet kan worden voorzien in de intensieve zorg voor haar kind. Daarnaast stelt de Svb dat de kinderbijslag, anders dan [eiseres] stelt, meetelt bij de bepaling van de hoogte van het inkomen op basis waarvan haar aflossingscapaciteit is berekend.
2.1.
[eiseres] stelt zich -samengevat- op het standpunt dat de invordering op nihil moet worden gesteld. Volgens haar is bij de berekening van haar aflossingscapaciteit ten onrechte de kinderbijslag meegeteld om de hoogte van haar inkomen te bepalen. Volgens [eiseres] is dit in strijd met de regels van de beslagvrije voet. Daarnaast stelt [eiseres] dat zij door de verrekening met de kinderbijslag niet meer kan voorzien in de intensieve zorg die haar kind nodig heeft.
2.2.
Ter zitting heeft [eiseres] nog gesteld dat zij mocht vertrouwen op de door de Svb aan haar toegezonden lijst van voorbeelden die als inkomen gelden. Op die lijst wordt de kinderbijslag niet genoemd.
Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Het oordeel van de rechtbank
3.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv op goede gronden, vanaf het tweede kwartaal van 2020 geheel en vanaf het eerste kwartaal 2022 gedeeltelijk, de teveel betaalde hoeveelheid kinderbijslag heeft verrekend.
3.2.
Voor zover [eiseres] stelt dat de kinderbijslag niet mag worden meegenomen, omdat dit in strijd is met de regels van de beslagvrije voet, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 475c, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de beslagvrije voet in beginsel niet verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van kinderbijslag. Deze algemene regel wordt bevestigd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Dit komt er op neer dat kinderbijslag doorgaans buiten het beslag blijft. Laatstgenoemde bepaling regelt echter ook een uitzondering op de algemene regel. De uitzondering heeft naar het oordeel van de rechtbank voorrang op de algemene regeling van artikel 475c, eerste lid, aanhef en onder c, van het Rv, omdat het gaat om een uitzondering die is neergelegd in een bijzondere wet in formele zin, die specifiek is toegespitst op de kinderbijslag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in zijn uitspraak van 19 september 20011 ook bevestigd dat kinderbijslag in het algemeen buiten beschouwing dient te blijven, met uitzondering van gevallen waarin de specifieke afwijking van het beslagverbod bedoeld in artikel 23 van de AKW aan de orde is. Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval sprake is van zo’n uitzondering.
[eiseres] heeft er op gewezen dat in de genoemde uitspraak van de Afdeling sprake is van een artikel 17g, achtste lid, van de AKW en dat deze bepaling niet meer bestaat. De rechtbank is van oordeel dat dat geen invloed heeft op de uitzondering, zoals die volgens de huidige regelgeving in artikel 23 van de AKW moet worden gelezen. De uitzondering die in dit geval van toepassing is, is daarin na de uitspraak van de Afdeling opgenomen. Verder volgt uit artikel 24a, tweede lid, aanhef en onder b, van de AKW, dat de terugvordering met de (volledige) kinderbijslag waar [eiseres] aanspraak op maakt mag worden verrekend.
3.3.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding [eiseres] te volgen in haar stelling dat zij door de verrekening van de kinderbijslag niet meer kan voorzien in de intensieve zorg die haar kind nodig heeft. Uit het rekenblad van 16 maart 2020 blijkt dat [eiseres] een aflossingscapaciteit van € 305,31 per maand heeft. De aflossingsplicht van ongeveer
€ 85,- per maand is minder dan een derde van haar aflossingscapaciteit. [eiseres] heeft niet met nadere stukken onderbouwt dat zij hierdoor niet meer kan voorzien in de intensieve zorg van haar kind.
3.4.
Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de Svb met het formulier ‘onderzoek over uw aflossingscapaciteit’ aan [eiseres] een toelichting heeft gegeven over wat onder inkosten wordt verstaan, aan de hand van een lijst met voorbeelden. Bovenaan de lijst staat dat het gaat om voorbeelden. Het gaat dus kennelijk niet om een limitatief bedoelde opsomming. [eiseres] mocht er alleen al daarom niet op vertrouwen dat de kinderbijslag niet zou worden meegeteld om haar aflossingscapaciteit te berekenen.
4. De rechtbank concludeert dat de Svb op goede gronden heeft besloten om vanaf het tweede kwartaal van 2020 zeven kwartalen € 255,03 en een kwartaal € 254,98 van de kinderbijslag van [eiseres] in te houden.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden aan partijen op: