4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1
op 12 januari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een personenauto, merk Citroen, kenteken [kenteken] , inhoudende een hoeveelheid lachgasflessen en een jas, merk Moncler, en een tas, merk Gucci, en een pet, merk Under Armour, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- [slachtoffer 1] te bespringen en vervolgens
- tegen [slachtoffer 1] te zeggen dat hij zijn telefoon, tasje en alles wat in zijn auto ligt en zijn auto moest geven, en vervolgens
- op korte afstand een vuurwapen, op [slachtoffer 1] te richten en vervolgens
- met de kolf van voornoemd vuurwapen, tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan en vervolgens
- meermalen [slachtoffer 1] tegen zijn lichaam te trappen en
- [slachtoffer 1] tegen zijn lichaam te duwen en vervolgens
- met kracht [slachtoffer 1] tegen zijn lichaam te stompen;
2
op 12 januari 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een wapen en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een seinpistool/lijnwerptoestel, getransformeerd, van het merk Shermuly, type Shermuly Pistol Rocket Apparatus, kaliber 12 zijnde een vuurwapen en 3 patronen, merk Maionchi LMI, kaliber 12 voorhanden heeft gehad;
3
op 12 januari 2021 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid brandstof, zijnde ongeveer 22 liter benzine, ter waarde van 40,55 euro, toebehorende aan winkelbedrijf Shell Ruwiel, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
op 12 januari 2021 in de gemeentes Zevenbergschen Hoek Oosterhout Altena, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, in de navolgende gemeenten en wegen, na te noemen overtredingen heeft gepleegd:
te Moerdijk, in de gemeente Zevenbergschen Hoek, op de weg, de Rijksweg A16, een wegafzetting heeft genegeerd en vervolgens met een snelheid ongeveer gelegen tussen de 120 en 140 kilometer per uur, van links en naar rechts over de weg heeft geslingerd en daarbij meerdere pionnen heeft geraakt die op het werkvlak waren geplaatst en vervolgens tegen een afsluitingsbord heeft gereden teneinde de A59 op te rijden en vervolgens
te Oosterhout, in de gemeente Oosterhout, op de weg, de Rijksweg A59 heeft gereden met een snelheid, ongeveer gelegen tussen de 160 en 170 kilometer per uur, en vervolgens, bij het Knooppont Hooipolder, een wegafzetting heeft genegeerd en vervolgens door een of meerdere pionnen heeft gereden en vervolgens via het werkvlak de A27 is opgereden en vervolgens
te Hank, in de gemeente Altena, op de weg, de Rijksweg A27 heeft gereden met een snelheid, ongeveer gelegen tussen de 100 en 120 kilometer per uur, van links en naar rechts over de weg heeft geslingerd
en aldus in strijd met het in artikel 5a van de WVW94 gestelde verbod, zich opzettelijk zodanig in het verkeer heeft gedragen dat voormelde verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, waardoor daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Deurne op de Maassingel en Stijn Streuvelslaan, op 24 november 2019 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan [slachtoffer 2] schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een bedrag van € 2.710,- gevorderd, bestaande uit € 210,- aan materiële schade en € 2.500,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is voldoende onderbouwd.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering voor zover die ziet op de materiële schade af te wijzen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de kosten rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadsvrouw primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair dient de vordering te worden gematigd tot een bedrag van € 500,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade. De rechtbank overweegt daartoe dat aan de hand van de gegeven onderbouwing niet kan worden vastgesteld dat de klachten die de benadeelde partij ervaart aan zijn schouder en waarvoor hij bij de fysiotherapeut onder behandeling staat, een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de benadeelde partij in zijn aangifte heeft verklaard dat zijn schouder wel vaker uit de kom raakt. Een nader onderzoek hiernaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank overweegt verder dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, indien de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast door het oplopen van lichamelijk letsel of dat de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank stelt vast dat door de benadeelde partij letsel is opgelopen. Zo heeft de benadeelde partij diverse bloeduitstortingen in zijn gezicht, is zijn lip gescheurd en heeft hij hechtingen gekregen voor de wond op zijn hoofd. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is verder sprake, indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Om voor vergoeding in aanmerking te komen moeten door de benadeelde partij voldoende concrete gegevens worden aangevoerd, waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In dit geval is door de benadeelde partij geen verklaring van een arts overgelegd - anders dan een verwijsbrief van de huisarts - op grond waarvan geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Volgens de rechtbank is in dit geval – ook zonder overlegging van een verklaring van een psychiater – op basis van de aard van het feit en de gegeven toelichting, evident dat bij de benadeelde partij psychisch letsel is ontstaan. Immers is de benadeelde partij onder dreiging van een vuurwapen en met geweld door meerdere personen, zijn auto afgenomen. Dat het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft veroorzaakt kan verder worden afgeleid uit de omstandigheid dat het slachtoffer hulp heeft gezocht bij zijn huisarts en hij onder behandeling is bij een psycholoog. Wel ziet de rechtbank aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. Nu verdachte het bewezenverklaarde samen met een ander heeft begaan, zal de rechtbank bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor vergoeding van de toegewezen immateriële schade.
Gelet op voornoemde zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.500,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2021, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 1.500,- te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan doorgaans gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. Nu bij verdachte het jeugdstrafrecht wordt toegepast, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om de duur van de gijzeling te matigen naar 5 dagen.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van zaak A, feit 3 primair / subsidiair:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van zaak A, feit 4 primair:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde moet zich (uiterlijk) drie dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 te Breda. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. Veroordeelde moet gedurende de proeftijd van twee jaren deelnemen aan een gedragsinterventie Cognitieve vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, zodat hij leert na te denken over de gevolgen om zo impulsief gedrag te voorkomen. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt en in welke vorm, zoals een individuele training. Veroordeelde moet zich houden aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven.
3. Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd van twee jaren onder behandeling stellen door Ambulant Psychiatrisch Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, indien gaandeweg het toezicht blijkt dat behandeling nodig is. Bijvoorbeeld als hij de cognitieve gedragstraining of agressiebeheersingstraining onvoldoende blijken te zijn. Het is te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 te Breda de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- -
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 75 dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 januari 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is. Nu de vordering onvoldoende onderbouwd is en aanhouding om nadere onderbouwing mogelijk te maken een onevenredige belasting van het strafgeding vormt.
Veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.500,- (vijftienhonderd euro) te betalen aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 januari 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Patroon (Omschrijving: G6016969)
2. 1 STK Vuurwapen (Omschrijving: G6016711).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en J. van Zijl rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland en K. Buiskool, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2021.