4 Bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.3.1 en 3.3.2 bewezen dat verdachte
2.
in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en diverse
verwondingen aan haar gezicht en hoofd, heeft toegebracht door die [slachtoffer]
- -
meermalen met kracht en met gebalde vuisten te slaan en te stompen in het gezicht en tegen het hoofd,
- -
hard aan de haren te trekken,
- -
op de grond te gooien en/of met kracht op/tegen het lichaam te duwen waardoor zij op de grond viel;
3.
in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] hard bij haar keel heeft vastgepakt en zijn hand(en) om de keel van die [slachtoffer] heeft gelegd en vervolgens de keel van die [slachtoffer] met kracht heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en met verkrachting, door [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga je vermoorden” en “Ik ga jou en je kinderen vermoorden” en “Ik ga je gewoon hier neuken, kankerhoer”, en door stekende bewegingen met een mes te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
9 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 14.592,69 aan vergoeding van materiële schade en € 25.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten materiële schade is toegebracht. De vordering is in de huidige vorm, zonder nadere toelichting en in het licht van de betwisting van de verdediging, op alle posten onvoldoende onderbouwd om tot een vaststelling van de materiële schade te kunnen komen. Daarvoor zou nog een bewijsronde nodig zijn wat naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Daarom wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in dit deel van haar vordering. De benadeelde partij kan het materiële deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Omdat de benadeelde partij door toedoen van verdachte letsel heeft, heeft zij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Bij het vaststellen van het toe te kennen bedrag heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van de feiten, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend. Op grond daarvan begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering wordt voor het meerdere afgewezen.
De rechtbank legt verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel op, zodat de benadeelde partij niet zelf haar vordering hoeft te innen.
Verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op
€ 80,82, bestaande uit reiskosten ten behoeve van de strafzaak. De rechtbank vindt het aannemelijk geworden dat de benadeelde partij die kosten heeft gemaakt. De kosten staan gespecificeerd in productie 6 bij de vordering.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2 primair:
Zware mishandeling;
Feit 3 primair:
Poging tot doodslag;
Feit 4:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd, en bedreiging met verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, of de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
5. 1 STK Mes (Omschrijving: Uit garderobekast G-5856886, zwart).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
2. 1 STK Broek (Omschrijving: 5856712, America Today)
4. 1 STK Jas (Omschrijving: 5856714, Club)
6. 1 STK Handdoek (Omschrijving: 5908470, rood zwart)
7. 1 STK Handdoek (Omschrijving: 5911236, zwart).
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die ziet op materiële schadevergoeding.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag € 4.000,- (vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Wijst de vordering voor zover die ziet op immateriële schadevergoeding voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 4.000,- (vierduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 50 (vijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 80,82 (tachtig euro en tweeëntachtig eurocent).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. M. Smit en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2021.