4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De beschuldiging kan worden bewezen. Na veel moeite vanuit de Belastingdienst, doordat afspraken steeds werden afgezegd, is het uiteindelijk wel tot een afspraak gekomen, maar zijn nooit de inkoopfacturen overgelegd die de vermoedelijk ten onrechte toegepaste BTW vooraftrek zouden moeten onderbouwen. Op een cruciaal onderdeel van het boekenonderzoek is daarom geen medewerking verleend. De Belastingdienst heeft meerdere acties ondernomen en meerdere inspanningen geleverd.
Uit het onderzoek is gebleken dat [verdachte] steeds een afspraak maakt met de Belastingdienst, deze vervolgens afzegt, niet terugbelt, afwacht of besluit helemaal niets te doen, waarna het weer van voor af aan begint. Het eindresultaat is daarom dat er bij [verdachte] na veel gedoe wel stukken zijn overgelegd, maar niet de belangrijke stukken waardoor een gebrekkige controle heeft kunnen plaatsvinden.
[verdachte] is administratieplichtig en gehouden een juiste administratie te voeren op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Het niet of nauwelijks verlenen van medewerking aan het boekenonderzoek door de Belastingdienst geeft dat [verdachte] opzettelijk heeft gehandeld. Verdachte heeft gehandeld met [verdachte] en daarom is sprake van medeplegen. Uit de controlerapporten is gebleken dat aan het strekkingsvereiste is voldaan en dus te weinig belasting is geheven.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van alle beschuldigingen. [verdachte] erkent dat hij heeft verzuimd om de voor de boekencontroles gevraagde gegevens aan te leveren, terwijl daar steeds door de Belastingdienst om gevraagd werd. Ook realiseert hij zich dat hij met zijn manier van handelen, het afzeggen van afspraken, de indruk heeft gewekt niet mee te willen werken aan de controles. [verdachte] heeft alleen niet met opzet of vanuit onwil gehandeld en daarom kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen. Zo is in 2017 een grote opdrachtgever van [verdachte] failliet verklaard, waardoor hij zijn onderaannemers uit eigen middelen heeft moeten betalen. Hij heeft daardoor zijn administratieve werkzaamheden moeten inruilen en is voor veertig uur per week de bouw in gegaan om zo de onderaannemers met enige regelmaat te kunnen voorzien van een terugbetaling. Daarnaast was sprake van een terugval in omzet in 2017. Ook was het lastig voor [verdachte] om de administratie te raadplegen doordat de ondernemingen over waren gegaan op een nieuw computersysteem. Op persoonlijk vlak speelde veel gelet op bedreigingen vanuit onderaannemers wat veel stress heeft opgeleverd. Ook is [verdachte] in 2017 voor de tweede keer vader geworden.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt beide feiten bewezen en overweegt het volgende.1
Ondernomen acties bij [verdachte]
De Belastingdienst heeft ten aanzien van het boekenonderzoek bij [verdachte] , dat is aangekondigd op 27 november 2015, een chronologisch overzicht opgemaakt van de vanuit de Belastingdienst ondernomen acties en geleverde inspanningen.2 Hieruit komt een herhaling van stappen naar voren. [verdachte] stelt in eerste instantie zelf voor om een afspraak te maken op 12 januari 2016, maar zegt deze vervolgens af op de ochtend van de afspraak, waarbij hij aangeeft later contact op te zullen nemen. Dit contact blijft uit, waarna de belastinginspecteur op 28 januari 2016 opnieuw een aankondiging voor het boekenonderzoek mailt met het verzoek om contact op te nemen voor een afspraak.3 antwoordt per mail met het voorstel om in de laatste week van februari of eerste week van maart 2016 een afspraak te plannen. Vanuit de Belastingdienst wordt vervolgens per mail 3 maart 2016 voorgesteld.4 Op de middag voorafgaand aan die afspraak, laat [verdachte] telefonisch weten dat de afspraak niet door kan gaan. De belastinginspecteur deelt vervolgens per brief aan [verdachte] mee dat het onderzoek op 5 juli 2016 zal plaatsvinden en stuurt in de week voorafgaand aan de afspraak nog een herinnering per mail.5 Op 3 juli 2016 stuurt [verdachte] een mail naar de belastinginspecteur met het bericht dat hij op 5 juli 2016 niet kan en het voorstel voor een datum na de bouwvak. Op 3 januari 2017 neemt de belastinginspecteur telefonisch contact op met [verdachte] en wordt er een afspraak gemaakt voor 3 maart 2017. Per brief wordt een schriftelijke bevestiging van deze afspraak verzonden.6 Op 2 maart 2017 laat [verdachte] per mail weten dat de afspraak op 3 maart 2017 niet door kan gaan en vraagt hij of de afspraak verzet kan worden naar 16 maart 2017. Op 15 maart 2017 stuurt de belastinginspecteur een sms naar [verdachte] met een herinnering voor de afspraak voor de volgende dag. Op 16 maart 2017 staat de belastinginspecteur voor de deur van [verdachte] en stuurt hij nog een sms naar [verdachte] . Er wordt niet opengedaan. De belastinginspecteur probeert meerdere keren telefonisch contact te krijgen met [verdachte] . [verdachte] zegt uiteindelijk de afspraak af, omdat hij op het politiebureau is om aangifte te doen van diefstal. [verdachte] stelt dan 30 maart 2017 voor.7 Op die dag heeft een gedeeltelijk boekenonderzoek plaatsgevonden. De ontvangen facturen waren alleen niet aanwezig, die zouden op een andere locatie liggen. Op 30 maart 2017 maakt de belastinginspecteur de afspraak met [verdachte] dat de ontbrekende facturen op 7 april 2017 naar de Belastingdienst moeten worden gebracht. De belastinginspecteur stuurt een herinnering per sms op 6 april 2017 en krijgt van [verdachte] de reactie dat hij langs komt. Op 7 april 2017 stuurt de belastinginspecteur nog een herinnering. [verdachte] komt die dag niet op dagen. [verdachte] geeft op 19 mei 2017 telefonisch aan de stukken per post te hebben gestuurd. Op 31 mei 2017 heeft de belastinginspecteur de stukken nog steeds niet ontvangen. De belastinginspecteur stuurt een mail naar [verdachte] met de laatste mogelijkheid om de stukken alsnog aan te leveren.8 Hierna heeft de belastinginspecteur niets meer van [verdachte] gehoord.
Deze gang van zaken heeft ervoor gezorgd dat de belastinginspecteur in zijn controlerapport de conclusie heeft opgenomen dat correcties zijn aangebracht en een naheffingsaanslag is opgelegd. In de rapportage is opgenomen dat de belastingplichtige het onderzoek heeft getraineerd en niet de gevraagde administratie ter inzage heeft verstrekt.9
Niet meewerken aan controle en het niet verstrekken van de bedrijfsadministratie
Verdachte heeft, gelet op het voorgaande, niet voldaan aan de eisen zoals gesteld in de artikelen 68 lid 1 onder b en f en 69 Awr en dit heeft ertoe geleid dat er te weinig belasting is geheven. De rechtbank komt tot dit oordeel, omdat de Belastingdienst op basis van het controlerapport is overgegaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag. De Belastingdienst heeft geprobeerd om op basis van de wel aanwezige stukken te reconstrueren wat de omzet en de verschuldigde omzetbelasting zou zijn geweest. Uit die berekeningen is in ieder geval te concluderen dat er te weinig omzetbelasting is afgedragen. Daarmee is voldaan aan het strekkingsvereiste van artikel 69 Awr.10
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag wat de rol van [verdachte] is geweest bij het niet meewerken aan controle en het niet verstrekken van de administratie. De eis tot het voeren van een administratie overeenkomstig de bij de belastingwet gestelde eisen, richt zich tot diegene die daartoe op grond van de belastingwet verplicht is.11 In dit geval geldt verdachte als belastingplichtige en [verdachte] heeft daaraan feitelijke leiding gegeven omdat hij enig aandeelhouder en bestuurder is van [verdachte] .12
Opzet verdachte
De rechtbank vindt dat verdachte opzet heeft gehad op het niet meewerken aan controle en het niet volledig verstrekken van de administratie omdat het opzet van [verdachte] aan verdachte wordt toegerekend.
De rechtbank vindt dat [verdachte] opzet heeft gehad op het niet meewerken aan controle en het niet volledig verstrekken van de bedrijfsadministratie door [verdachte] .
[verdachte] heeft niet meegewerkt aan de controle en geen volledige administratie verstrekt aan de Belastingdienst. Hij erkent dit ook. Dat [verdachte] zich ten tijde van die gedragingen in een vervelende situatie bevond, doet er niet aan af dat hij absoluut niet adequaat heeft gehandeld. Hij is door de Belastingdienst meerdere keren op zijn verplichtingen als ondernemer en als belastingplichtige gewezen. De Belastingdienst heeft hem daarbij ontzettend veel ruimte geboden om aan zijn verplichtingen te voldoen. Dit blijkt ook uit het chronologisch overzicht, aangezien er ongeveer anderhalf jaar zit tussen het eerste en laatste contactmoment met de Belastingdienst. De rechtbank betrekt daarbij ook dat [verdachte] een economische opleiding heeft gevolgd en een administratiekantoor runt ( [verdachte] ). [verdachte] mag daarom als tot op zekere hoogte ter zake deskundig worden geacht. [verdachte] wist waar [verdachte] toe verplicht was en heeft daarmee dus opzettelijk gehandeld door niet mee te werken en geen (volledige) administratie te verstrekken. [verdachte] heeft immers steeds bij het afzeggen van een afspraak of bij het niet komen opdagen, bij het continue ophouden van het onderzoek, de keuze gemaakt om zich niet met de verplichtingen van het bedrijf bezig te houden, maar met andere omstandigheden.
Het opzet van [verdachte] kan ook aan verdachte worden toegerekend. [verdachte] heeft vanuit zijn functie als enig aandeelhouder en bestuurder gehandeld en feitelijke leiding gegeven aan het strafbare handelen van [verdachte] .
Geen medeplegen
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte daarin heeft samengewerkt met een ander. Er is daarom geen sprake van medeplegen.