5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 2 primair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 11 maart 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 11 maart 2021 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten) [slachtoffer 1] met een vuurwapen tegen het lichaam (in de linkerzij) van die [slachtoffer 1] heeft geschoten waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 3:
op 11 maart 2021 te Amsterdam, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een schotverwonding aan de linker pols en een gebroken pols hetgeen chirurgisch ingrijpen noodzakelijk maakte) heeft toegebracht, door opzettelijk met een vuurwapen in de linker pols van die [slachtoffer 2] te schieten;
feit 4:
op 11 maart 2021 te Amsterdam op of aan de openbare weg, bij de flat Kruitberg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (inhoudende een mapje met pasjes en een huissleutel en een paspoort en airpods en een geldbedrag van (ongeveer) 250 euro en een ov kaart, toebehorende aan [slachtoffer 3] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld bestond uit het
- tonen aan en gericht houden op die [slachtoffer 3] een vuurwapen of een gasalarmpistool en
- het zeggen van de woorden: “Ik wil geld.”
12 Beslissing
Verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair en feit 4 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 primair:
eendaadse samenloop van
poging tot doodslag, meermalen gepleegd
en
mishandeling
en
zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 4:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- -
1 STK munitie (G6036472);
- -
1 STK munitie (G6036468);
- -
1 STK munitie (G6036475);
- -
1 STK munitie (G6036478);
- -
1 STK munitie (G6036481).
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 2] van:
1 STK broek (G6035742).
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 1.089,- (duizend en negenentachtig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 1.089,- (duizend en negenentachtig euro) te betalen aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] bij wijze van voorschot toe tot een bedrag van € 1.200,- (twaalfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.200,- (twaalfhonderd euro) te betalen aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.557,50 (duizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent), bestaande uit een bedrag van € 557,50 (vijfhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.557,50 (duizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en H.M.A.E. van Ooijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2021.