RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/209114-20 (Promis)
Datum uitspraak: 5 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboortegegevens] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. R.P.A. Kint en R. van der Wal, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Op de zitting is de tenlastelegging gewijzigd. Verdachte wordt nu er – samengevat – van beschuldigd dat hij, telkens op 15 augustus 2020 te Amsterdam
ten aanzien van feit 1:
geprobeerd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem met een mes in zijn borstkas te steken;
ten aanzien van feit 2:
geprobeerd heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een baksteen tegen zijn rug te gooien;
mocht de rechtbank dit niet bewezen achten, dan is de beschuldiging dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
ten aanzien van feit 3:
geprobeerd heeft [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een baksteen naar hem te gooien;
mocht de rechtbank dit niet bewezen achten, dan is de beschuldiging dat verdachte [slachtoffer 3] heeft bedreigd;
ten aanzien van feit 4:
[slachtoffer 4] heeft bedreigd met het gooien van een baksteen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 2 primair en onder 3 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage II gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 15 augustus 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die voornoemde [slachtoffer 1] met een scherp en/of puntig voorwerp in het linker gedeelte van de borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
op 15 augustus 2020 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door een baksteen tegen zijn (onder)rug aan te gooien;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
op 15 augustus 2020 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling door een baksteen in zijn richting te gooien;
op 15 augustus 2020 te Amsterdam [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een baksteen van de grond op te pakken en aanstalten te maken om deze te gooien in de richting van die [slachtoffer 4] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
9 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 primair en feit 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 subsidiair en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
ten aanzien van feit 3 subsidiair en feit 4:
telkens: bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 448,09 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro en negen eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- (zegge: drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 15,- (zegge: vijftien euro) aan vergoeding van materiële schade af en wijst de vordering ook voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 3.448,09 (zegge: drieduizend vierhonderdachtenveertig euro en negen eurocent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 44 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2021.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.