3.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit vonnis, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen is vereist dat een goed - in dit geval een geldbedrag van € 100.000,-- van misdrijf afkomstig is, dat verdachte dat wist en dat verdachte met het goed witwashandelingen heeft verricht.
Op grond van bevindingen van de FIOD kan worden vastgesteld dat vanaf de bankrekening ten name van [medeverdachte 2] in totaal een geldbedrag van € 100.000,- is overgeboekt naar de bankrekening van [verdachte] . Op 12 juli 2018 is een bedrag van € 70.000,- en op 16 juli 2018 een bedrag van € 30.000,- overgemaakt.
Gelet op hetgeen bij vonnis van 15 november 2021 van deze rechtbank inzake parketnummers 13/845129-18 ( [medeverdachte 1] ) en 13/845127-18 ( [medeverdachte 2] .) is overwogen, is bewezen dat het geld op de rekeningen van [medeverdachte 2] afkomstig is uit oplichting (en dus afkomstig is uit een misdrijf). De oplichting is dus door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegd (niet door [verdachte] ), maar het bedrag van € 100.000,- is door [verdachte] wel verworven en [verdachte] heeft dat geld voorhanden gehad.
Verder kan worden vastgesteld dat [verdachte] wist dat dat geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Volgens uittreksels van de Kamer van Koophandel is de natuurlijke persoon [medeverdachte 1] namelijk zowel van [medeverdachte 2] als van [verdachte] , enig aandeelhouder en bestuurder.
De rechtbank vindt dat het witwassen aan de rechtspersoon [verdachte] . kan worden toegerekend, nu de gedraging in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden. De overboekingen zijn verricht door [medeverdachte 1] , die als enige werknemer, aandeelhouder en bestuurder, de feitelijke gang van zaken binnen [verdachte] bepaalde. Ook is de gedraging [verdachte] dienstig geweest want [verdachte] heeft zonder legitieme reden een bedrag van € 100.000,- ontvangen. Nu [medeverdachte 1] feitelijk met [verdachte] . valt te vereenzelvigen, kon [verdachte] . over de gedraging beschikken en heeft [verdachte] . de gedraging aanvaard. Gelet op het voorgaande was er bij [verdachte] ook sprake van opzet.
Gelet op voornoemde is de rechtbank dan ook van oordeel dat kan worden bewezen dat [verdachte] . zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van medeplegen. Hoewel juridisch gezien [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] van elkaar kunnen worden onderscheiden, zijn de gedragingen van [medeverdachte 1] en van deze rechtspersonen in hoge mate met elkaar te vereenzelvigen. [medeverdachte 1] was immers de enig bestuurder en aandeelhouder van beide B.V.’s. De enkele omstandigheid dat het strafbare handelen van [medeverdachte 1] ook aan [verdachte] kan worden toegerekend, is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat [verdachte] het witwassen samen met een ander heeft gepleegd (vgl. HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5140).
Het medeplegen, waarvoor een nauwe en bewuste samenwerking vereist is, met een ander dan [medeverdachte 1] kan niet worden vastgesteld. Gelet op voornoemde zal [verdachte] . dan ook partieel worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Datzelfde geldt voor het ten laste gelegde onderdeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt, nu het slechts twee overboekingen betreft die enkele dagen na elkaar zijn verricht.