RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/6522 tot en met AMS 20/6546 (vovo1 hangende bezwaar)
AMS20/6463 tot en met AMS 20/6478 (vovo hangende beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 januari 2021 in de zaken tussen
Fastned B.V. en The Fast Charging Network B.V. (voorheen MisterGreen Fast Charging Network B.V.) te Amsterdam, verzoekers, hierna: Fastned
(gemachtigde: mr. L.P.W. Mensink),
de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder, hierna de minister
(gemachtigden: mr. K.E. Haan, mr. R. van Vliet, mr. M.D. van Gils).
Als derde partijen zijn de volgende vergunninghouders betrokken bij deze procedure:
Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V, hierna Shell
(gemachtigde: mr. C.H.R.M. van der Hoeven).
NRG Value Tankstations Nederland B.V.
Total Nederland B.V.
[bedrijf]
Filling Station ’t Hoekse
Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI)
Vereniging Particuliere Rijkswegvergunningen van Tankstations (VPR)
(gemachtigde: mr. V. Leijh)
Snelwegservice B.V.
(gemachtigde: P. Verhallen)
Kuwait Petroleum B.V.
(gemachtigde: S. Groenen)
BP Europe SE/BP Nederland
(gemachtigde: A. de Savornin Lohman)
Amrath Hotels & Restaurants
(gemachtigde: D. Dreese)
(hierna mede te noemen de vergunninghouders).
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Fastned heeft in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 november 20204 (de Afdeling) op 30 november 2020 aanleiding gezien om de verzoeken om een voorlopige voorziening in te dienen. In die uitspraak is bepaald dat ook andere partijen dan de houder van een basisvoorziening de mogelijkheid moeten krijgen een aanvullende voorziening bij die basisvoorziening aan te vragen. Fastned verbindt aan de uitspraak van de Afdeling de conclusie dat de minister eerst moet inventariseren welke andere partijen een aanvraag willen doen voor een aanvullende voorziening en dat deze daarvoor een redelijke termijn en gelegenheid moet worden geboden. Pas daarna kan worden beoordeeld of de inmiddels verleende vergunningen gevolgen hebben voor de toewijzing van andere aanvragen. Fastned wil daarom dat de onrechtmatig verleende vergunningen, al dan niet gerealiseerd, worden geschorst. De exploitatie van de vergunde oplaadstations leidt namelijk tot vermindering van de inkomsten van Fastned en tot druk op haar tarieven.
3. De minister heeft naar aanleiding van de voornoemde uitspraak van de Afdeling haar beleid5 gewijzigd, zoals weergegeven in de Staatscourant van 6 januari 2021. De wijziging houdt in dat ook andere partijen dan benzinestations en wegrestaurants een vergunning voor een oplaadpunt als aanvullende voorziening kunnen aanvragen die inhoudelijk door de minister zal worden beoordeeld. Dat is ook het geval voor de aanvraag van een aanvullende voorziening bij een oplaadstation als basisvoorziening. Volgens de minister zullen de al verleende vergunningen in bezwaar en beroep (met toepassing van
artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht) worden heroverwogen. De besluiten van de zitting van 21 maart 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank zullen met voorrang worden bekeken. De wijziging in het beleid betekent ook dat de minister het Kader inrichting verzorgingsplaatsen moet aanpassen. Dat zal op termijn gebeuren. Volgens de minister betekent een motiveringsgebrek in de bestreden besluiten I en II niet vanzelfsprekend dat de verleende vergunningen voor oplaadstations niet vergund hadden mogen worden. Het is echter ook niet zo dat inmiddels verleende vergunningen niet alsnog gewijzigd of afgewezen kunnen worden omdat zij nog niet onherroepelijk zijn vergund. Dit komt voor rekening en risico van de vergunninghouders, zoals de aanwezige vergunninghouders op de zitting ook hebben beaamd. De minister heeft gemotiveerd onderbouwd waarom geen sprake is van een spoedeisend belang. De verzoeken moeten daarom volgens de minister worden afgewezen.
4. Shell onderschrijft het standpunt van de minister maar is het niet eens met de interpretatie van de minister van de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020. Die is volgens Shell te ruim. Deze uitspraak betreft namelijk een specifiek wegrestaurant Burgerveen op verzorgingsplaats Den Ruygen Hoek-Oost en dat betekent niet vanzelfsprekend dat deze uitspraak alle wegrestaurants en benzinestations betreft. Er bestaat een wezenlijk verschil tussen deze twee basisvoorzieningen. Bij benzinestations worden de huurrechten van de grond op verzorgingsplaatsen voor het gebruik als benzinestation en bijkomende activiteiten iedere vijftien jaar geveild. Met de veiling wordt het recht geveild met inbegrip van het (alleen)recht om bij het benzinestation aanvullende voorzieningen, waaronder oplaadstations, aan te bieden. Dit is niet aan de orde bij wegrestaurants. Deze hebben een langdurig pachtrecht van de grond. Verder heeft Fastned tenminste tien van de aan haar verleende vergunningen voor oplaadstations nog niet gerealiseerd. Ten aanzien van deze verzorgingsplaatsen heeft Fastned dus sowieso geen spoedeisend belang. Hetzelfde geldt voor een deel van de besluiten van vóór 20 februari 20196 die in beroep voorliggen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5. Dit geding draait om de vraag of de bestreden besluiten geschorst moeten worden voor zover deze besluiten zien op de laadvoorziening als aanvullende voorziening.
De voorzieningenrechter is, net zoals de minister en de vergunninghouders, van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van Fastned. Zij overweegt daartoe het volgende.
6.1
De kern van de verzoeken is dat Fastned stelt dat de aan vergunninghouders verleende vergunningen negatieve gevolgen hebben voor haar bedrijfsvoering. Fastned heeft echter niet onderbouwd dat sprake is van een actuele noodsituatie of bedreiging van de continuïteit van haar onderneming die toewijzing van de gevraagde voorziening rechtvaardigen. Evenmin heeft Fastned aangetoond dat sprake is van onomkeerbare gevolgen voor haar onderneming. Fastned heeft ook geen begin van een bewijs geleverd dat investeerders worden afgeschrikt om te investeren in oplaadstations omdat de minister zijn gewijzigde beleid nog moet uitwerken. Kortom, de gestelde maar niet onderbouwde nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van Fastned vormen geen reden voor toewijzing van de verzoeken.
6.2
Nergens uit blijkt dat de uitkomst van de (hoger) beroepsprocedures die bij deze rechtbank staan geagendeerd om op 21 maart 2021 en bij de Afdeling op 29 maart 2021 te worden behandeld, niet kunnen worden afgewacht. De minister heeft verder voldoende duidelijk gemaakt dat aanvragen van andere partijen voor aanvullende voorzieningen inhoudelijk worden beoordeeld en dat bestaande vergunningen aan die beoordeling niet in de weg staan. Dat Fastned de minister een alternatieve werkwijze voorhoudt, betekent niet dat de werkwijze van de minister onrechtmatig is of dat de minister de door Fastned voorgestelde werkwijze moet volgen. De uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020 biedt hier evenmin aanknopingspunten voor.
7. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken op 13 januari 2021 door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: