De rechtbank acht bewezen het samen met een ander voorhanden hebben van ongeveer vijf kilo cocaïne (feit 1) en het voorbereiden en bevorderen van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne (feit 2).
4.2.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden, zoveel mogelijk in chronologische volgorde, vast.1
Op 24 september 2020 treffen verbalisanten tijdens een controle in de ondergrondse parkeergarage aan de [adres parkeergarage] op parkeerplaats [nummer] een Renault Kangoo aan. Het voertuig blijkt op naam te staan van [naam B.V.] te [plaats] , een bedrijf dat failliet blijkt te zijn. Daarnaast zien verbalisanten dat het voertuig niet is verzekerd en dat de APK is verlopen.2
De verbalisanten weten ambtshalve dat een Renault Kangoo geschikt is om een verborgen ruimte in aan te (laten) brengen. Door de opening bij de passagiersstoel te dichten wordt er een loze ruimte onder de laadruimte gecreëerd, die kan worden gebruikt voor het creëren van een verborgen ruimte. Doordat de verbalisant van buitenaf aan de onderkant van de achterzijde bij de bijrijder- en passagiersstoel niet de originele opening kan zien en doordat hij in de bodemplaat van de laadruimte ziet dat er een naad is aangebracht, ontstaat het vermoeden dat er een verborgen ruimte is aangebracht in de Renault. Hierop wordt de bus door de politie geopend en wordt een verborgen ruimte aangetroffen onder de bodemplaat. In deze verborgen ruimte wordt verder niets aangetroffen.3
Daarop vorderen de verbalisanten de personalia van de huurders van parkeerplaats [nummer] van de betreffende parkeergarage. Uit de informatie van de verhuurder blijkt dat de parkeerplaats wordt gehuurd door [naam nicht] . De verhuurder laat weten dat het hem opviel dat de huur voor de parkeerplaats altijd contant wordt betaald en dat hij toevallig de dag daarop, op 25 september 2020, een afspraak heeft met de huurders omdat zij een parkeerplaats gaan huren op een andere locatie.4
Omdatde huurders hun transponder moeten inleveren, moeten ze ook de bedrijfsauto (lees: Renault Kangoo) weghalen en overplaatsen naar de nieuwe parkeergarage. Verbalisanten vermoeden daarom dat de huurders in de parkeergarage zullen verschijnen en besluiten om op 25 september 2020 te gaan posten in de buurt van parkeerplaats [nummer] . Rond 16:29 uur zien zij een man en een vrouw aankomen op de fiets. Verbalisanten zien dat deze man en vrouw in de parkeergarage direct naar parkeerplaats [nummer] lopen en dat zij geschrokken en verbaasd om zich heen kijken. Vervolgens hoort één van de verbalisanten de man tegen de vrouw zeggen: "The vehicle is gone." Daarop worden de man en de vrouw aangesproken en staande gehouden door de verbalisanten. De man en vrouw legitimeren zich en geven aan dat zij op vakantie zijn in Amsterdam en logeren bij Amerikaanse vrienden op een woonboot aan de [adres woonboot] . De vrouw blijkt [naam nicht] te zijn en de man blijkt verdachte te zijn.5
Daarop worden verdachte en [naam nicht] met toestemming van de officier van justitie aangehouden, maar wordt hen blijkens het proces-verbaal van bevindingen zonder dat hen de verdenking wordt meegedeeld. Wel is aan hen beiden vervolgens de cautie gegeven. Verbalisanten zien dat [naam nicht] erg emotioneel is en begint te trillen. Wanneer in haar fouillering een bos sleutels wordt gevonden, vragen verbalisanten of deze sleutels van de woonboot zijn. Daarop raakt [naam nicht] overstuur en verklaart zij dat zij net heeft gelogen. Ze woont niet op een woonboot maar in een appartement vlakbij de Haarlemmermeerstraat en zij kan deze woning wel aanwijzen. Als verbalisanten en [naam nicht] zich in de [straatnaam] bevinden, wijst [naam nicht] de woning aan op nummer [nummer] .6
De verbalisanten gaan ter plaatse en schakelen de officier van justitie in. Met een machtiging tot het binnentreden in de woning, op grond van artikel 9 lid 1 onder b Opiumwet, betreden zij vervolgens de woning. Daar treffen zij in een afgesloten ruimte vijf blokken met een gewicht van één kilogram aan, die hen bekend voorkomen als cocaïne pakketten. Daarop wordt de situatie direct bevroren in afwachting van toestemming van de rechter-commissaris voor een doorzoeking van de woning.7
Na de mondelinge goedkeuring voor de doorzoeking wordt de woning door de verbalisanten doorzocht in aanwezigheid van de officier van justitie. Van de vijf blokken van een kilogram testen blok 1, 3 en 5 bij een indicatieve test positief op de aanwezigheid van cocaïne. Daarnaast wordt in dezelfde afgesloten ruimte tevens een geldbedrag van € 8.620,-, een sealapparaat, een geldtelmachine en sealbags aangetroffen.8
Van de verpakkingen van blok 1, 3 en 5 worden monsters genomen om aan te bieden bij het drugslaboratorium van Forensische Opsporing ten behoeve van een drugsonderzoek.9 Uit het rapport van de forensisch expert blijkt dat de monsters cocaïne bevatten.10
Verdachte verklaart dat hij met [naam nicht] verblijft in de woning aan de [straatnaam] en dat hij wist dat er verdovende middelen in de woning lagen omdat hij dit vanaf maart 2020 voor iemand anders moest bewaren. Ook verklaart verdachte dat hij [naam nicht] heeft verteld dat zij beiden betrokken waren bij ‘iets fouts’, nadat de cocaïne bij hen in de woning was neergelegd.11
4.2.2.
Onrechtmatigheden
De raadsman heeft betoogt dat er sprake is geweest van een optelsom van onrechtmatigheden. In de eerste plaats was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld op het moment van de aanhouding van verdachte. Dit is terug te leiden naar het feit dat de verbalisanten niet bevoegd waren om de auto te openen omdat er geen aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van die auto bij opiumdelicten. Een dag later volgt de aanhouding van verdachte en de medeverdachte buiten heterdaad en zonder wettelijke basis. Er is vervolgens een intimiderende sfeer gecreëerd en geweld gebruikt door de politie, waardoor [naam nicht] uiteindelijk het adres opgeeft waar de drugs zijn aangetroffen. De blokken met verdovende middelen zijn bij een doorzoeking van de woning aangetroffen nog voordat er een machtiging voor de doorzoeking was. Op dat moment hadden de verbalisanten alleen een machtiging tot binnentreden en was er dus sprake van een onrechtmatige doorzoeking.
Nu deze vormverzuimen direct verband houden met de doorzoeking (en dus met het aantreffen van de goederen, gelden en verdovende middelen) stelt de raadsman zich op het standpunt dat de rechtbank tot uitsluiting van het bewijs zou moeten komen, volgens de ‘fruits of the poisonous tree’ doctrine. Subsidiair dient de optelsom van fouten in ieder geval te leiden tot strafmatiging.
De rechtbank dient te beoordelen of het bewijs door de politie onrechtmatig is verkregen en zo ja, of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op 24 september 2020 waren de verbalisanten bevoegd de garage te betreden. Het was verbalisanten ambtshalve bekend dat de aangetroffen auto van het merk Renault Kangoo, geschikt was voor het aanbrengen van een verborgen ruimte. Daarbij komt dat de verbalisanten door de hiervoor genoemde aanpassingen aan het voertuig, die zij vanaf de buitenkant konden zien, het vermoeden kregen dat er een verborgen ruimte was aangebracht in de Renault. De rechtbank vindt dat de aanwijzingen die de verbalisanten daarvoor hadden in combinatie met de ambtshalve informatie, voldoende zijn voor de conclusie dat die auto gebruikt zou kunnen worden voor het plegen van opiumdelicten, waarna de auto vervolgens is opengemaakt op grond van artikel 9 lid 1 onder a Opiumwet.
Op grond van de aanwijzingen die verbalisanten toen hadden, te weten het aantreffen van de verborgen ruimte en het feit dat de huurders de huur voor de parkeerplaats contant betaalden, bestond op dat moment een gerechtvaardigd vermoeden dat verdachte zich schuldig maakte aan het overtreden van artikel 10a Opiumwet. De rechtbank vindt daarom dat de staande houding en aanhouding van verdachte op de daarop volgende dag ook rechtmatig waren.
Dat de politie bij de aanhouding verdachte niet de verdenking heeft medegedeeld maakt dit oordeel niet anders, nu verdachte door deze omissie niet in zijn belangen is geschaad. Overigens heeft de verdediging hiertoe geen nadeel gesteld. Volstaan kan dan worden met de constatering van dit vormverzuim zonder hier gevolgen aan te verbinden.
Voorts vindt de rechtbank dat van een gewelddadige aanhouding en intimidatie door de politie uit het dossier niet is gebleken. Dit komt uitsluitend naar voren in de verklaring van verdachte, maar aan dit betoog heeft hij verder geen handen of voeten gegeven. De rechtbank vindt het dan ook niet aannemelijk dat de politie bij en/of na de aanhouding onrechtmatig hebben opgetreden waarbij [naam nicht] de woning heeft aangewezen. De rechtbank concludeert dan ook dat de politie het adres waar verdachte en [naam nicht] verbleven op rechtmatige wijze heeft gekregen.
Gezien voornoemd gerechtvaardigd vermoeden van overtreding van de Opiumwet door verdachte en ook omdat verdachte en [naam nicht] aanvankelijk een ander adres opgaven en [naam nicht] later verklaarde over dat adres te hebben gelogen, heeft de politie op grond van artikel 9 lid 1 onder b Opiumwet en met toestemming van de officier van justitie de woning aan de [straatnaam] op rechtmatige wijze betreden. Zij konden zoekend rondkijken. De politie trof in één van de afgesloten ruimtes vijf blokken aan met een op verdovende middelen gelijkende stof. Daarnaast werden er andere opium gerelateerde attributen aangetroffen, waaronder een sealapparaat en een geldtelmachine. Na het aantreffen van de vijf blokken is de situatie bevroren en is de woning vervolgens met toestemming van de rechter-commissaris doorzocht.
Concluderend vindt de rechtbank dat er geen onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden gedurende het hele traject vanaf het ontstaan van de verdenking tot en met de doorzoeking van de woning. Op grond van het hiervoor overwogene kan het betoog van de raadsman dan ook niet leiden tot bewijsuitsluiting als bedoeld in artikel 359a Sv. De overige aspecten van artikel 359a Sv behoeven daarom geen verdere bespreking.
4.2.3.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde en overweegt hiertoe als volgt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat slechts sprake kan zijn van medeplichtigheid van verdachte, nu verdachte enkel de woning beschikbaar heeft gesteld om voor een ander de verdovende middelen te bewaren. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu verdachte heeft bekend dat hij wetenschap had van de verdovende middelen in zijn woning gedurende een lange tijd en als heer en meester over de verdovende middelen kon beschikken. Daarmee heeft verdachte de verdovende middelen opzettelijk aanwezig gehad. Zijn betrokkenheid ging verder dan medeplichtigheid.
Uit de verklaring van verdachte blijkt tevens dat [naam nicht] in de woning verbleef, dat de cocaïne in maart 2020 bij hen thuis werd gebracht en dat ook [naam nicht] wist dat zij en verdachte betrokken waren bij iets wat niet in de haak was. [naam nicht] heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in de woning verdovende middelen waren verborgen. Een aanwijzing daarvoor is ook dat [naam nicht] aanvankelijk ook tegen de politie loog over hun verblijfplaats. De cocaïne heeft van maart 2020 tot aan de aanhouding van verdachte en [naam nicht] eind september 2020 gelegen in de woning, waar verdachte en [naam nicht] al die tijd samen verbleven.
De rechtbank concludeert dan ook dat zowel verdachte als [naam nicht] wetenschap hadden van de in de woning aanwezige cocaïne, dat dit zich ook in hun beider machtssfeer bevond en dat zij dit dus tezamen en in vereniging aanwezig hebben gehad.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het voertuig met de verborgen ruimte
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij één keer heeft gereden in de Renault Kangoo, maar dat hij niet wist van de verborgen ruimte. De rechtbank vindt dat op grond van de overige bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de verborgen ruimte. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Partiële vrijspraak ten aanzien van de telefoon
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier is gebleken dat er drie mobiele telefoons zijn aangetroffen in de woning, maar niet dat sprake was van één of meerdere encrypted telefoons. Voorts vindt de rechtbank dat deze telefoons zich daarom onvoldoende onderscheiden en geen voorwerpen zijn om het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van cocaïne voor te bereiden of te bevorderen. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van de overige goederen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er ongeveer vijf kilogram cocaïne, een geldbedrag van € 8.620,-, een sealapparaat, een geldtelmachine en sealbags zijn aangetroffen in de woning. Ook stelt de rechtbank vast dat er een geldbedrag van € 750,- in de fouillering van verdachte is aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat hij hier wetenschap van heeft gehad. Hij had ook de sleutel van de afgesloten ruimte waarin de spullen en het geldbedrag zijn aangetroffen. Nu deze voorwerpen zich lenen voor het voorbereiden of bevorderen van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van cocaïne en verdachte hier ook van wist, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat het voor de hand ligt dat verdachte dit feit niet alleen heeft gepleegd, maar dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, ook die met [naam nicht] , bij het begaan van het onder 2 tenlastegelegde feit. Verdachte wordt daarom ten aanzien van dit feit vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.