3.4.1.
Vrijspraak van het gewoontewitwassen en eenvoudig witwassen (feit 2)
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Witwassen kan bewezen worden verklaard wanneer ofwel op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf waaruit de betreffende voorwerpen afkomstig zijn ofwel, indien dit verband niet kan worden gelegd, dat het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vast stellen dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen verkregen zijn uit een specifiek (eigen) misdrijf.
Voor een bewezenverklaring van witwassen is dan vereist dat komt vast te staan dat de ten laste gelegde voorwerpen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Allereerst zal in dit geval moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een vermoeden van witwassen van de ten laste gelegde voorwerpen. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Op de Nederlandse bankrekening van verdachte is ruim € 35.500,- bijgeschreven en een soortgelijk bedrag is ook weer afgeschreven. Uit het dossier blijkt niet wat de herkomst is van dit geldbedrag. Daarnaast zijn er in de woning op het [adres] , waar verdachte op dat moment verbleef, kassabonnen van kleding met een totaalbedrag van € 13.466,-, een Cartier horloge, 37 items dure merkkleding, facturen van een contante betaling van € 15.500,- voor een BMW en facturen van reparatiekosten van € 3.048,71 aangetroffen.
Het dossier bevat een overzicht van een Nederlandse bankrekeningnummer dat op naam van verdachte staat voor de periode 1 april 2017 tot en met 8 april 2019. Hoewel vaststaat dat verdachte in Zweden staat ingeschreven, is geen onderzoek gedaan naar zijn bankrekening in Zweden. Verder heeft verdachte bij de politie op 3 april 2019 verklaard dat hij handelt in auto’s en onderdelen daarvan. Op de terechtzitting van 12 mei 2022 heeft verdachte daaraan toegevoegd dat hij auto’s importeert en exporteert en dat zijn bedrijf in Ghana is gevestigd. Verdachte zou beschikken over bankrekeningen in Nederland, Zweden en Ghana.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze bevindingen geen gerechtvaardigd vermoeden van witwassen kan worden aangenomen. Het aantreffen van luxegoederen en grote contante betalingen op zichzelf is daarvoor niet voldoende. Onderzoek naar inkomsten en vermogen van verdachte in Zweden en Ghana is achterwege gebleven. Daarom kan niet op voorhand worden uitgesloten dat verdachte over voldoende legale inkomsten kon beschikken om deze uitgaven te doen.
3.4.2.
Oplichting (feit 1)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de bedrijven Integra Polonia en [naam bedrijf 1] in de periode van 1 april 2018 tot en met 1 september 2018. Van medeplegen wordt hij vrijgesproken.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II het volgende vast.
Op grond van de aangifte van [naam 1] namens [naam bedrijf 2] kan worden vastgesteld dat de gegevens van voornoemd bedrijf valselijk zijn gebruikt door een ander dan de eigenaar van [naam bedrijf 2] .
Op 20 februari 2019 is namens het bedrijf Integra Polonia aangifte gedaan van oplichting en daaruit blijkt het volgende. De directeur van dit bedrijf heeft in juni 2018 voor het eerst contact gehad met [naam 2] via het e-mailadres [e-mail adres] . Na langere tijd via e-mail te hebben gecommuniceerd, heeft Integra Polonia drankwaren besteld en op 23 augustus 2018 een gedeelte van de aankoopsom, te weten € 3.746,47, aanbetaald op een bankrekeningnummer ten name van [naam bedrijf 2] . Integra Polonia heeft de goederen vervolgens nooit ontvangen.
Op 14 juni 2018 is namens het bedrijf [naam bedrijf 1] aangifte gedaan van oplichting en daaruit blijkt het volgende. [naam 3] (hierna: [naam 3] ) is via de website [website] bij het bedrijf [naam bedrijf 2] terecht gekomen, dat zich presenteerde als een bedrijf dat drankwaren levert. Zij heeft telefonisch contact gehad met dit bedrijf om informatie in te winnen. Vervolgens is zij meerdere keren door een man gebeld met aanbiedingen en hij heeft haar overgehaald om bij zijn bedrijf te bestellen. [naam 3] heeft uiteindelijk namens [naam bedrijf 1] drankwaren bij [naam bedrijf 2] besteld. Zij heeft verklaard dat zij op 27 april 2017 een bedrag daarvoor heeft overgemaakt. Uit de bijgevoegde betaalbevestiging blijkt dat die betaling op 3 mei 2018 heeft plaatsgevonden voor een bedrag van USD 5.605,65 (naar de koers van die dag € 4.674,55). Daarna is aan [naam 3] gevraagd om de rest van het geldbedrag over te maken. [naam bedrijf 1] heeft gezien de betaalbevestiging op 18 mei 2018 USD 6.628,11 (naar de koers van die dag € 5.625,94) betaald. Beide betalingen zijn gedaan naar een bankrekeningnummer ten name van [naam bedrijf 2]
Uit het dossier blijkt dat op de website [website] het telefoonnummer [nummer] als telefoonnummer van [naam bedrijf 2] staat vermeld. Dit telefoonnummer peilde op 12 maart 2019 uit op het [adres] in [plaats] .
De politie heeft vervolgens van 13 maart 2019 tot en met 18 maart 2019 een camera op de voordeur van voornoemd adres geplaatst. Op basis van de camerabeelden kon worden vastgesteld dat één man (man 1), verbleef op het adres. Uit een vergelijking van de camerabeelden met de telecomgegevens van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] is gebleken dat wanneer man 1 zich verplaatst, dat dan ook dit telefoonnummer zich verplaatst. Zo is er op 15 maart 2019 een gesprek gestart met het telefoonnummer eindigend op - [nummer] . Tijdens het gesprek is te zien dat man 1 de woning verlaat en daarbij een smartphone in zijn linkerhand vasthoudt en deze naar zijn linker oor beweegt. Op diezelfde dag verlaat man 1 om 19:18:34 uur de woning met een weekendkoffer. Vanaf 19:36:14 uur verplaatst de telefoon zich naar het zuiden waarbij de telefoon uiteindelijk in Rotterdam uitstraalt. Ook op 16 maart 2019 straalt de telefoon in Rotterdam uit en is er geen activiteit bij de woning waargenomen. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat man 1de gebruiker is van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] .
Op 3 april 2019 is een doorzoeking geweest op het [adres] . Verdachte lag op dat moment te slapen op de bank naast de salontafel in de woonkamer. Tevens was verdachte de enige aanwezige in de woning. Vlak voor de doorzoeking is het telefoonnummer, dat op de website [website] stond vermeld, veranderd naar het telefoonnummer [nummer] . Tijdens de doorzoeking is op de salontafel in de woonkamer een Nokia telefoon met dat telefoonnummer aangetroffen. Op de salontafel stond ook een HP laptop, die aan stond. Op de laptop werd een Skype chatgesprek aangetroffen waarin werd gerefereerd aan [website] als zijnde de nieuwe domeinnaam. Ook zijn er drie .icon bestanden gevonden die overeenkomen met de invoices (facturen) die door ‘ [naam 2] ’ namens [naam bedrijf 2] waren verstuurd. De opmaak van de invoices die door [naam bedrijf 1] en Integra Polonia zijn ontvangen, kwamen overeen met de aangetroffen .icon afbeeldingen op deze laptop. Verder zijn er diverse bankbescheiden aangetroffen op naam van [verdachte] , waaronder een bankpas. Op 15 en 16 maart 2019 zijn met deze bankpas uitgaven in Rotterdam gedaan. Dit komt overeen met het uitstralen van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] op diezelfde dagen in Rotterdam.
Verdachte is door een verbalisant herkend als man 1 die op voornoemde camerabeelden is waargenomen. De herkenning werd versterkt doordat de kleding die hij op de camerabeelden (foto 16) droeg in de kledingkast van het [adres] is aangetroffen.
De eigenaar van [adres] en tevens de neef van verdachte, [naam 4] (hierna: [naam 4] ) heeft verklaard dat er geen voorwerpen, zoals kleding, telefoons en laptops, van hem in de woning lagen.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij sinds vier weken voorafgaand aan zijn aanhouding in de woning op het [adres] verbleef. In het verhoor van 5 april 2019 heeft verdachte verklaard dat er twee sleutels van de woning waren, maar dat één daarvan is kwijtgeraakt. Voordat [naam 4] wegging heeft verdachte één sleutel van hem gekregen. De rechtbank stelt vast dat verdachte als enige over een sleutel beschikte.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt. De aangevers moeten hierdoor zijn bewogen tot de afgifte van een goed, in dit geval een geldbedrag.
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat een persoon zich heeft voorgedaan als representant van [naam bedrijf 2] en een webwinkel via de website [website] heeft opgericht. Op die website zijn drankwaren te koop aangeboden, waardoor de webwinkel niet onder deed voor die van een bonafide aanbieder. De aangevers hebben telefonisch of via e-mail persoonlijk contact gehad met degene die zich voordeed als een representant van [naam bedrijf 2] waardoor er vertrouwen is opgewekt. Naar aanleiding van voornoemd contact is een factuur naar de aangevers gestuurd. Het opgewekte vertrouwen werd versterkt doordat op de website, de facturen en in de handtekening van het persoonlijke e-mailadres ( [e-mail adres] ) misbruik is gemaakt van bestaande bedrijfsgegevens, zoals de bedrijfsnaam met bijbehorend adres en BTW nummer. Door voornoemde handelingen – wat méér is dan een enkele leugen of een enkele misleidende gedraging – is telkens bij de aangevers de onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen dat zij met een echte webwinkel te maken hadden en dat de drankwaren daadwerkelijk zouden worden geleverd bij betaling van de aankoopsom. De aangevers zijn hierdoor bewogen tot het betalen van verschillende geldbedragen, zodat sprake is van oplichting.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die de aangevers heeft bewogen tot betaling van de geldbedragen door gebruik te maken van de bewezenverklaarde oplichtingsmiddelen.
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte niet, inhoudende dat de Nokia met het telefoonnummer eindigend op - [nummer] en de HP laptop van zijn vrienden zijn. Het dossier bevat namelijk geen enkel aanknopingspunt ter ondersteuning daarvan. Verdachte heeft op vragen van de rechtbank verder geen informatie gegeven die zijn verklaring onderbouwt. Verdachte heeft pas op de zitting twee voornamen van deze vrienden genoemd. Daarentegen is in het dossier volop steun te vinden voor de vooronderstelling dat deze voorwerpen wel van verdachte zijn. De Nokia en de HP laptop zijn namelijk in de woning aangetroffen waar verdachte op dat moment verbleef en als enige aanwezig was. Uit de camerabeelden blijkt ook niet dat een ander dan verdachte in die periode in de woning heeft verbleven. Bovendien lagen deze voorwerpen naast de slaapplek van verdachte en stond de HP laptop aan. Daarbij komt dat het op de website [website] vermelde oude telefoonnummer eindigend op - [nummer] én het nieuwe telefoonnummer eindigend op - [nummer] allebei aan verdachte zijn te koppelen. De rechtbank concludeert dan ook dat de aangetroffen Nokia en de HP laptop door verdachte werden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt op dit punt verworpen.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte en het telefoonnummer eindigend op - [nummer] zich niet tegelijk verplaatsten, omdat er op 15 maart 2019 18 minuten tussen het vertrek van verdachte en het verplaatsen van de telefoon zit. Hierdoor zou het telefoonnummer niet aan verdachte kunnen worden toegeschreven. De rechtbank volgt dit verweer niet, nu een zendmast een groter bereik heeft waarbinnen de telefoon kan uitstralen waardoor het langer kan duren voordat de telefoon zich ‘verplaatst’.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte man 1 is, dat hij (ten tijde van de cameraobservaties) de bewoner van [adres] is, dat hij de gebruiker is (geweest) van de telefoonnummers eindigend op - [nummer] en - [nummer] en de HP laptop. Deze telefoonnummers zijn op de website [website] vermeld. Op de HP laptop is belastend bewijs aangetroffen met betrekking tot de oplichting door [naam bedrijf 2] . De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte degene is geweest die de aangevers heeft bewogen tot betaling van de geldbedragen door gebruik te maken van de bewezenverklaarde oplichtingsmiddelen.