5. Allereerst wordt geconstateerd dat van een opzegverbod niet is gebleken.
6. Verder is van belang dat uit artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met i BW en herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Dit zal hierna worden beoordeeld.
7. Waar UWV haar motivatie voor het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op een zitting heeft willen toelichten, geldt dat niet voor [verweerster] . Zij ziet het nut daarvan niet meer in en wenst ook niet meer met intimidaties zijdens UWV geconfronteerd te worden. Deze opstelling van [verweerster] maakt een zorgvuldig gewogen oordeel, waarin beide kanten van het verhaal zo volledig mogelijk worden belicht, lastig, mede omdat haar verweer de nodige vragen oproept en het bewijs dat zij stelt te hebben van de door haar geuite beschuldigingen door haar niet in het geding is gebracht. Haar afwezigheid op de mondelinge behandeling wordt bovendien ook niet begrepen nu uit het verweerschrift volgt dat [verweerster] zeer verbolgen is over de eenzijdige weergave door UWV van de ontstane situatie en zij in haar e-mails ook meermaals heeft aangegeven de kwestie publiekelijk te willen uitvechten. Dat zij bang zou zijn voor nieuwe intimidaties door UWV, zoals zij lijkt te suggereren, komt niet geloofwaardig voor nu dit haar eerder er ook niet van heeft weerhouden hiertegen fel van leer te trekken.
8. Wat hiervan ook zij, de zaak zal noodgedwongen worden beoordeeld op de door partijen overgelegde stukken zonder dat er de mogelijkheid is geweest [verweerster] te bevragen over wat zij met bepaalde uitingen in haar e-mails precies heeft bedoeld en wat volgens haar tussen partijen is voorgevallen. Dat haar standpunt mogelijk verkeerd wordt begrepen, komt voor haar rekening en risico.
9. Tot slot wordt vooraf nog opgemerkt dat geen van partijen informatie heeft verschaft over de afhandeling van de door [verweerster] bij de Raad van Bestuur en/of bureau Integriteit ingediende klacht jegens [naam 3] , [naam 4] en mogelijk ook [naam 1] , hetgeen het navolgend oordeel wellicht onvolledig maakt.
10. UWV heeft verzocht om een principieel oordeel over het volgens haar ernstig verwijtbare gedrag van [verweerster] dat zich heeft voorgedaan. Daarbij stelt UWV dat de ernstige aantijgingen door [verweerster] aan het adres van een aantal personen binnen UWV de betrokkenen ook persoonlijk heeft beschadigd.
10. Het verweer van [verweerster] komt er in de kern op neer dat zij ten strijde is getrokken tegen intimiderend, dominant en onrechtmatig gedrag jegens haar (en andere vrouwen) van, zo begrijpt de kantonrechter, vooral haar direct leidinggevende [naam 3] . Zij lijkt daarbij ook andere misstanden binnen UWV te willen betrekken, zoals een onder het personeel als onbetrouwbaar te boek staand bureau Integriteit en een in haar ogen onrechtmatige gevoerde sollicitatieprocedure. Haar gedrag zou, zo begrijp de kantonrechter haar, niet anders dan een logische reactie zijn op het verwijtbaar gedrag van meerdere bij UWV werkzame personen.
10. Daar waar het UWV haar verwijten aan het adres van [verweerster] echter handen en voeten heeft gegeven met diverse e-mails waarin [verweerster] haar beschuldigingen heeft geuit en de reacties daarop van de betrokken personen als [naam 3] , [naam 4] , [naam 1] en [naam 6] , wordt [verweerster] maar zelden concreet over wat haar nu precies is aangedaan.
10. Zo beticht zij [naam 3] in november 2021 - naar aanleiding van een gesprek op 1 november 2021 waarin onder meer haar ontwikkelpunten met hem en [naam 4] zijn besproken en haar is verteld dat zij door haar manier van communiceren op dat moment geen gesprekspartner meer was binnen het directieteam - dat sprake is van slecht management, machtsmisbruik, het verdraaien van de waarheid en dat hij degene is die coaching nodig heeft in plaats van haar, echter zonder dit van enige inhoudelijke toelichting te voorzien. Hoewel hiervoor in het verslag van dit gesprek geen directe rechtvaardiging kan worden gevonden, lijkt dit gesprek het startsein voor [verweerster] te zijn geweest om, althans per e-mail, de strijd met [naam 3] aan te binden. Op het door UWV ingebrachte verslag van het gesprek heeft [verweerster] geen formele aanvullingen of bezwaren gemaakt.
10. Ook na het gesprek op 17 november 2021, waarin in de ogen van [verweerster] opnieuw sprake is geweest van intimidaties en zelfs strafbare gedragingen door [naam 3] en [naam 4] , is maar moeilijk te begrijpen wat een dergelijke felle reactie bij haar heeft veroorzaakt. Uit het gespreksverslag - wederom de enige bron nu [verweerster] de door haar gemaakte opname van het gesprek niet in het geding heeft gebracht - lijkt niet anders te volgen dan dat met haar wederom is gesproken over haar conflictueuze manier van communiceren waardoor de verhoudingen tussen hem en haar inmiddels op scherp staan. Dat [naam 3] haar daarom heeft voorgehouden het verstandig te vinden dat zij de dag erna niet op de teamdag aanwezig is of hierover met collega’s spreekt, lijkt daarbij vooral ingegeven om verdere escalatie te voorkomen.
10. Of [verweerster] in dit gesprek een duidelijk tegengeluid op deze punten heeft gegeven zoals zij hierna zal schrijven, volgt uit het verslag niet zonder meer. Ze lijkt het advies van [naam 3] om niet naar de teamdag te gaan op dat moment te accepteren. Hetzelfde geldt voor het verzoek de situatie niet met anderen te bespreken.
10. Dat het gesprek op deze punten geheel anders is gelopen, zoals zij stelt, heeft [verweerster] in deze procedure of in een stadium daarvoor niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond.
10. Zoals gezegd is ook dit gesprek aanleiding voor [verweerster] hard om zich heen te slaan en te dreigen met stappen tegen [naam 3] in samenwerking met ‘haar juridisch team’ waarbij zij het nodig vindt erbij te vermelden dat ‘haar specialisten’ ook het vertrek van [naam 9] en [naam 10] bij de politie hebben bewerkstelligd en dat zij de kwestie ook in de ministerraad kan agenderen. Niettemin beschuldigt zij [naam 3] van een agressieve houding en dreigementen.
10. Waar [naam 3] vervolgens nog de moeite neemt haar uit te leggen wat zijn beweegredenen waren en wat hij op 17 november 2021 heeft bedoeld met zijn aan haar gerichte ‘verbod’ op de teamdag aanwezig te zijn en over de zaak met anderen te spreken, reageert [verweerster] slechts met de mededeling dat haar juridisch adviseurs zullen bekijken of hij nog als haar leidinggevende kan optreden. Dit getuigt niet alleen van een weinig realistische kijk op de hiërarchische verhoudingen, maar haar beschuldigingen blijven opnieuw van directe actie en onderbouwing verstoken, waardoor het op dat moment niet meer dan loze dreigementen zijn.
10. Op de handreiking van [naam 3] om - ongeacht of [verweerster] een klacht tegen hem indient - door middel van mediation uit de impasse te komen, wordt door haar niet ingegaan. Wel neemt zij uiteindelijk vervolgstappen door leden van de Raad van Bestuur en/of bureau Integriteit over de situatie in te lichten, maar wat daarvan uiteindelijk wordt en of deze personen haar geheel of gedeeltelijk kunnen volgen in haar zienswijze, is de kantonrechter dus niet bekend. De door [verweerster] gezochte bevestiging van haar gelijk bij [naam 4] en later [naam 6] , heeft zij in ieder geval niet verkregen, nu deze personen hiervan niet gediend zijn, althans de situatie toch anders beoordelen dan zij.
10. Tot slot leidt ook de bemoeienis van [naam 1] op 22 december 2021 niet tot bezinning bij [verweerster] en op zijn verzoek de opname van het gesprek van 17 november 2021 met hem te delen, gaat zij niet in. Wel beschuldigd zij hem van het onrechtmatig meelezen van e-mails (die, naar de kantonrechter aanneemt, vrijwillig door de geadresseerden aan [naam 1] ter beschikking zullen zijn gesteld). Dat dit uiteindelijk leidt tot een non-actiefstelling waarvan [verweerster] (wederom zonder enige juridische onderbouwing) stelt dat zij daarmee behoort in te stemmen, acht de kantonrechter gelet op de situatie nog de enige mogelijkheid voor UWV als werkgever om de rust op de werkvloer te bewaren en haar medewerkers te beschermen voor verdere beschadiging, ook [verweerster] zelf.
10. Alles overziend, zijn de verwijten die UWV [verweerster] maakt terecht. Zij heeft jegens (vooral) [naam 3] ernstige beschuldigingen geuit en hem diverse keren gedreigd met het in samenwerking met ‘haar juridisch team’ en zelfs ‘onze minister’ bewerkstelligen van zijn ontslag zonder die stappen vervolgens ook direct te nemen. Door het vermeende bewijs voor haar beschuldigingen voor UWV achter te houden, het gesprek met [naam 3] te vermijden en evenmin mee te werken aan mediation, heeft zij het conflict bovendien onnodig doen escaleren, te meer nu zij heeft gepoogd ook anderen bij de situatie te betrekken. De pogingen van [naam 3] om de rust te bewaren door aan te geven dat hij het niet verstandig vond dat zij op de teamdag van 18 november 2021 zou verschijnen en met andere collega’s over de gerezen problemen zou spreken en daarbij uiteindelijk ook de mogelijkheid van non-actiefstelling heeft geopperd, worden, anders dan [verweerster] , in deze context ook geenszins als onrechtmatig beoordeeld. Na haar e-mails die volgden op het gesprek van 1 november 2021 was immers sprake van een arbeidsconflict, waarbij UWV, althans [naam 3] , begrijpelijkerwijs wil voorkomen dat dat conflict openlijk op de werkvloer wordt uitgevochten.
10. De aan [verweerster] gemaakte verwijten worden bovendien als zodanig ernstig bestempeld dat de arbeidsovereenkomst met directe ingang zal worden beëindigd, zonder dat aan haar enige vergoeding zal worden toegekend. Hierbij speelt een rol dat zij binnen UWV een leidinggevende positie bekleedt waarin van haar verwacht mag worden dat zij een meer dan gemiddeld oog heeft voor de belangen van de organisatie als geheel en zich bewust is van de effectiviteit van haar handelen en de impact daarvan op anderen. Dit lijkt [verweerster] geheel uit het oog te zijn verloren.
10. Dat er zich binnen een organisatie als UWV misstanden van uiteenlopende aard voordoen, zoals [verweerster] lijkt te willen aantonen met een drietal anonieme verklaringen die overigens niet toegespitst zijn op de onderhavige kwestie, maakt dit oordeel niet anders. Misstanden moeten worden aangepakt, maar de manier waarop [verweerster] gemeend heeft dat te moeten doen, is niet alleen heilloos maar ook laakbaar gebleken nu zij personen daarbij moedwillig heeft gepoogd te beschadigen.
10. Nu op verzoek van UWV de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden en geen vergoeding wordt toegekend, hoeft geen termijn te worden bepaald waarin UWV het verzoek kan intrekken.
10. Nu geoordeeld is dat de arbeidsovereenkomst door ernstig verwijtbaar handelen door van [verweerster] moet worden beëindigd, wordt zij in de proceskosten veroordeeld.