De beslissing tot afwijzing van het getuigenverzoek van de verdediging is een rechterlijke tussenbeslissing. Hetzelfde geldt voor de beslissing van de rechtbank om de verdediging nog slechts ten aanzien van één arrest aanvullend te laten pleiten. In dit geval richt het wrakingsverzoek zich vooral tegen (de bewoording van) de motivering van deze beslissingen. Beoordeeld moet worden of (de bewoording van) die motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechtbank jegens verzoeker. Die situatie doet zich naar het oordeel van de Wrakingskamer onder meer voor als uit de motivering zonder meer volgt dat de rechtbank in het vervolg van de strafzaak niet meer openstaat voor argumenten van de verdediging.
5.2.1
De bewoordingen van de motivering van de afwijzingsbeslissing ten aanzien van de verzochte getuigen
In het schriftelijke stuk van de rechtbank dat zij na de zitting van 6 oktober 2023 met de verdediging heeft gedeeld, motiveert de rechtbank de beslissing ten aanzien van de afwijzing van het horen van de getuige [getuige] en de twee andere getuigen die bij de vermeende bijeenkomst aanwezig zouden zijn geweest, als volgt:
‘7. De rechtbank stelt vast dat de verdediging al eerder verzoeken heeft gedaan in het kader van het door haar gewenste onderzoek naar het bestaan van een ‘moordcommando’, waaronder het horen van [getuige] Deze verzoeken heeft de rechtbank afgewezen bij beslissing van 7 juni 2023. De rechtbank heeft daarin overwogen dat de verdediging op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat met betrekking tot verdachten [verzoeker] en/of [medeverdachte 2] mogelijk plannen hebben bestaan hen te ontvoeren dan wel te vermoorden.
Waar aan het huidige verzoek dezelfde stelling ten grondslag is gelegd, geldt dat ook nu op geen enkele wijze is onderbouwd dat dergelijke plannen ten aanzien van verdachten [verzoeker] en/of [medeverdachte 2] hebben bestaan.
Het is gebleven bij het schetsen van scenario’s die zich in de ogen van de verdediging misschien wel hebben voorgedaan, maar waarvoor geen concrete onderbouwing is gegeven. De stellingen dat [getuige] goede contacten zou hebben gehad in Suriname en dat de bijeenkomst waarover hij in het interview spreekt zou hebben plaatsgevonden vóór de aanhouding van verdachten [verzoeker] en [medeverdachte 2] , zijn daartoe volstrekt onvoldoende. Het horen van de verzochte getuigen zou neerkomen op een zogenoemde ‘fishing expedition’. Hierin ziet de rechtbank dan ook niet het (materiële) verdedigingsbelang tot het horen van de verzochte getuigen.
8. Dat het horen van de getuigen van belang is voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en/of de strafmaat in de zaak van (mede)verdachten [verzoeker] en [medeverdachte 2] , acht de rechtbank evenmin voldoende onderbouwd. De verdediging heeft haar stelling in dit verband, dat uit de verklaringen van [getuige] zou zijn gebleken dat op verzoek van het Openbaar Ministerie een plan om verdachte [medeverdachte 1] te vermoorden zou zijn besproken, niet onderbouwd. De verdediging heeft nog gewezen op het verhoor van [naam] als meegebrachte getuige op de zitting van 19 april 2023 in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] . Uit de verklaring van [naam] valt echter hoogstens af te leiden dat informeel zou zijn gesproken met [getuige] en hem om advies zou zijn gevraagd of het eventueel mogelijk zou zijn om medeverdachte [medeverdachte 1] uit Iran of Dubai weg te halen of hem te ‘neutraliseren’.
Er zijn geen aanwijzingen dat daadwerkelijk sprake is geweest van een plan om medeverdachte [medeverdachte 1] te ontvoeren of om het leven te brengen en/of dat daartoe uitvoeringshandelingen zijn verricht op instigatie van het Openbaar Ministerie. Uit de verklaring van [naam] blijkt zelfs niet dat het informele ‘adviesgesprek’ met [getuige] zou hebben plaatsgevonden op verzoek of met medeweten van het Openbaar Ministerie. Dit staat evenmin in het interview in het Parool met [getuige] , waarin hij nog opmerkt dat het mogelijk ook brain farts kunnen zijn. De rechtbank leidt daar uit af dat [getuige] kennelijk ook niet weet of er een concreet plan was. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding de verzochte getuigen te horen nu niet is onderbouwd dat dit onderzoek van belang is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek wordt daarom afgewezen.’
Uit de hierboven weergegeven tekst van de beslissing volgt niet dat de rechtbank zich reeds een oordeel heeft gevormd over de vraag of er al dan niet een bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Er staat enkel dat de inhoud van de getuigenverklaring van [naam] van 19 april 2023 geen aanwijzingen oplevert dat sprake was van een (concreet) plan om verzoeker om het leven te brengen, op verzoek of met medeweten van het Openbaar Ministerie. Ook in het interview uit het Parool staan geen aanwijzing hiervoor, zo begrijpt de Wrakingskamer de rechtbank.
Uit de (motivering van de) beslissing van de rechtbank volgt dat zij vindt dat er geen verdedigingsbelang is, omdat het horen van de getuige [getuige] volgens de rechtbank niet relevant of van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. De enkele suggestie dat het zo zou kunnen zijn dat er een dergelijke plan lag, is onvoldoende onderbouwing van het verdedigingsbelang.
De rechtbank heeft – in het licht van de onderbouwing van het verdedigingsbelang – onderzocht of een verhoor van de getuige mogelijk relevant zou kunnen zijn voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Uit de motivering kan niet worden afgeleid dat de rechtbank niet geïnteresseerd zou zijn in het onderzoek naar de rechtmatigheid van opsporingsactiviteiten.
Voorts vindt de Wrakingskamer de motivering van de conclusie van de rechtbank dat er op grond van de getuigenverklaring van [naam] en het interview met [getuige] in het Parool geen aanwijzingen zijn dat daadwerkelijk sprake is geweest van een plan om medeverdachte [medeverdachte 1] te ontvoeren geenszins blijk geven van (een schijn van) vooringenomenheid.
De Wrakingskamer is van oordeel dat er geen sprake is van een zodanig onbegrijpelijke motivering dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring gevonden kan worden dan dat de rechtbank niet onpartijdig is. Deze motivering kan aldus geen vrees van vooringenomenheid opleveren.
5.2.2
Aanvullend pleiten
De motivering van de beslissing van de rechtbank om de verdediging nog slechts ten aanzien van één arrest aanvullend te laten pleiten, staat weergegeven onder hoofdstuk ‘1. De feiten’ van deze beschikking.
De rechtbank heeft in haar motivering uitgelegd hoe en waarom zij tot de voornoemde beslissing is gekomen. De Wrakingskamer acht de motivering van deze beslissing niet zodanig onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring gevonden kan worden dan dat de rechter niet onpartijdig is. Met betrekking tot de afwijzing van dit verzoek is dan ook evenmin sprake van een motivering die niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.