22. Uit artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met i BW en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In dat verband wordt als volgt overwogen.
22. d-grond; disfunctioneren
Metyis heeft primair disfunctioneren aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Dat [verweerder] heeft gedisfunctioneerd als bedoeld in art. 7:671b jo art. 7:699 lid 3 BW, is niet komen vast te staan. Het enkele feit dat [verweerder] de kennelijk door Metyis gewenste omzet van € 2 mio niet heeft behaald, is daartoe onvoldoende. Niet is onderbouwd dat deze wens realistisch was, dat [verweerder] van het niet halen van zo’n omzet een verwijt kan worden gemaakt, of dat [verweerder] er (na 2020) op is aangesproken of dat, en op welk gebied zijn functioneren te wensen overliet. Daarbij geldt dat een arbeidsovereenkomst een inspan-ningsverbintenis is en geen resultaatsverbintenis, nog los van het feit dat ter zitting is verklaard dat voor een directeur, anders dan voor een partner, geen omzetverplichting van € 2 mio geldt.
22. Anderzijds stelt de kantonrechter vast dat [verweerder] wist of kon weten wat er van hem werd verwacht en ook dat hij die verwachtingen niet heeft waargemaakt. Zo niet van tevoren, dan wel gaande het dienstverband.
22. g-grond; verstoorde arbeidsverhouding
Daarnaast heeft Metyis gesteld dat de arbeidsverhouding te duurzaam en ernstig verstoord is geraakt om het dienstverband voort te zetten. De kantonrechter signaleert dat tot zeer recent de verhouding tussen partijen volgens hen allebei goed te noemen was en dat pas sinds de onderhandelingen rond het door Metyis gewenste einde er fricties zijn ontstaan. Het lijkt er op dat het voorstel voor een regeling zijdens [verweerder] – welk voorstel inderdaad aan de forse kant was – de gemoederen bij Metyis zeer hoog hebben doen oplopen. De verwijten die Metyis jegens [verweerder] vervolgens heeft geuit, hebben de verhoudingen verder onder druk gezet. Dat Metyis het loon in mei 2024 heeft stopgezet, was kinderachtig en beneden niveau, en heeft de verhoudingen geen goed gedaan.
22. Dit alles wegende en gelet op het feit dat partijen tot voor kort met elkaar geen probleem hadden, terwijl niet op enig moment ook maar getracht is om de tijdens de onderhandelingen ontstane verstoring op te heffen, wordt Metyis niet gevolgd in haar stelling dat van een duurzaam en onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding sprake is.
22. Anderzijds geldt wel dat [verweerder] had moeten begrijpen dat op zijn niveau en met zijn inkomen, bij een bedrijf als dat van Metyis, bepaalde financiële verwachtingen horen. Dat heeft [naam 4] in 2020 ook met [verweerder] besproken. Dat er dan bij omzetten, die niet in de buurt komen van hetgeen als verwachting is aangegeven, problemen rijzen, ligt voor de hand. [verweerder] heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid. [verweerder] had, toen hij rond het genereren van omzet problemen ondervond, niet achterover mogen leunen, maar had aan de bel dienen te trekken. Dat heeft [verweerder] gedurende meerdere jaren niet (voldoende) gedaan.
22. herplaatsing
Dan rijst de vraag of Metyis [verweerder] niet had dienen te herplaatsen binnen het bedrijf. Vast staat dat Metyis niet met [verweerder] heeft overlegd of herplaatsing (wereldwijd) tot de mogelijkheden behoorde. Voor Metyis was het besluit gevallen en [verweerder] diende zich daarnaar te voegen. Hoewel met Metyis wordt geoordeeld dat op het niveau van [verweerder] herplaatsing niet snel succesvol zal uitpakken, had zij op zijn minst de mogelijkheid met [verweerder] dienen te bespreken. Dat heeft zij niet gedaan. Metyis heeft [verweerder] “gedicteerd” dat het dienstverband zou eindigen.
22. Anderzijds heeft [verweerder] tot aan de zitting ook niet gesteld dat hij herplaatst kon en wilde worden, tegen een salaris dat bij de dan lagere functie behoort. Integendeel, uit de feiten en omstandigheden volgt dat [verweerder] inzag dat voortzetting van zijn loopbaan bij Metyis verre van aantrekkelijk zou worden. Dat blijkt ook uit zijn bereidhoud om, na de gesprekken van september en december 2023, over een einde van de arbeidsverhouding te onderhandelen. Het daartoe zijdens [verweerder] gedane voorstel was echter – ook voor de kantonrechter – buitensporig en is Metyis duidelijk totaal in het verkeerde keelgat geschoten. Anderzijds was het tegenvoorstel van Metyis, nog los van de termijn waarop dat geaccepteerd moest worden, ook absoluut aan de magere kant voor een medewerker, die is overgehaald om zijn thuisland te verlaten en met zijn gezin naar Nederland te verhuizen. Die situatie brengt voor een werkgever een extra verantwoordelijkheid mee.
22. i-grond; combinatie van gronden
Na deze overwegingen wordt geoordeeld dat hoewel geen sprake is van een voldragen d-grond of voldragen g-grond en ondanks het feit dat Metyis steken heeft laten vallen rond de (mogelijke) herplaatsing van [verweerder] , de combinatie van de twee aangevoerde gronden wel leidt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Succesvolle terugkeer van [verweerder] in zijn functie lijkt niet realistisch. Een voortzetting van dit dienstverband zal – getuige de wijze waarop beide partijen zich kort voor en sinds het indienen van het verzoekschrift hebben ingegraven – slechts tot verdere geschillen leiden. In mediation ziet de kantonrechter geen heil; de daarvoor benodigde wil om er uit te komen, ontbreekt bij partijen – in elk geval bij Metyis - volledig. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden per 1 september 2024, waarmee de duur van de procedure deels wordt mee gewogen.
22. transitievergoeding
Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en van ernstig verwijtbaar handelen zijdens [verweerder] geen sprake is, zal de door hem verzochte transitievergoeding op basis van artikel 7:673 BW worden toegekend. Deze heeft de kantonrechter berekend, uitgaande van het salaris, inclusief vakantietoeslag en de gemiddelde bonus berekend over drie jaar, op € 27.391,80 bruto.
22. aanvullende vergoeding
De hoogte van de aanvullende vergoeding is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval en de mate waarin aan (de omstandigheden als genoemd in) de ontslaggronden is voldaan. De kantonrechter ziet aanleiding om [verweerder] in dit geval de maximale vergoeding van 50% (dus de helft van de transitievergoeding) toe te kennen. Daarbij weegt de kantonrechter mee het feit dat [verweerder] geen serieus verbetertraject is aangeboden in 2023 en het ontbreken van een gesprek over herplaatsing. De kantonrechter heeft de transitievergoeding berekend op € 27.391,80 bruto bij een einde van de arbeidsovereen-komst per 1 september 2024; 50% daarvan is € 13.695,90 bruto.
22. billijke vergoeding
De kantonrechter is van oordeel dat Metyis zich rond haar streven naar beëindiging van het dienstverband ernstig verwijtbaar heeft gedragen. Het gaat eenvoudigweg niet aan om een werknemer te verstaan te geven dat hij moet vertrekken en dan hem vervolgens te verwijten een ‘gentlemens agreement’ te schenden als hij daar niet onmiddellijk mee instemt en elders werk vindt. Ook de wijze waarop door Metyis is onderhandeld is niet fraai te noemen. Dit alles geldt te meer indien – zoals hier – de werkgever de werknemer in het buitenland heeft geworven.
22. Voor wat betreft de hoogte van de billijke vergoeding wordt meegewogen dat ook [verweerder] in het geschil een aandeel heeft. [verweerder] wist of kon weten welke verwachtingen bij Metyis leefden, en heeft niet zelf bij Metyis aan de bel getrokken toen zijn omzet ernstig achter bleef. Dat had wel van hem kunnen worden verwacht. Voorts weegt mee de duur van het dienstverband en dat het [verweerder] naar verwachting na 1 september 2024 nog een aantal maanden zal kosten om elders werk te vinden, hoewel hij al sinds september 2023 weet dat voortzetting van het dienstverband voor wat Metyis betreft niet wenselijk is. De billijke vergoeding wordt aldus bepaald op een bedrag van € 50.000,00 bruto.
22. tegenverzoeken
Met [verweerder] wordt geoordeeld dat Metyis niet het recht had om zijn loon over de eerste twee weken van mei 2024 in te houden. De in hoogte verder niet betwiste vordering van [verweerder] tot betaling van het bedrag van € 7.612,18 bruto zal worden toegewezen. Ook de vertragingsverhoging van 50% zal worden toegewezen, omdat Metyis van het niet uitbetalen een verwijt treft.
22. Aangezien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen zijdens Metyis zal zij geen rechten kunnen ontlenen aan het concurrentiebeding. Bij het relatiebeding heeft Metyis echter een groot belang en dat blijft in stand.
22. Bij dit alles is Metyis gehouden is om een gebruikelijke eindafrekening op te stellen waarbij zij onder meer de openstaande vakantiedagen en overige emolumenten afrekent.